Digitale kloof is een sprookje
“Het onderzoek gaat over de invloed van de computer op de arbeidsmarkt. Die kun je op de eerste plaats bekijken vanuit de baan die iemand heeft. Als we een werknemer een computer geven. Hoe verandert dan zijn baan? Op de tweede plaats heb ik gekeken naar de economie in zijn geheel. Wie krijgt als eerste een computer in een bedrijf en waarom is dat zo? Wat zijn de gevolgen voor de overige werknemers? Ook heb ik op macro-economisch niveau gekeken. Wie krijgt een computer en wat zijn de gevolgen? Kijken we binnen een baan, dan zie je dat er drie afwegingen zijn die bepalen waarom iemand een computer krijgt. De eerste is of taken te computeriseren zijn. Voor de taken van de vuilnisman bestaat bijvoorbeeld geen applicatie, maar voor een secretaresse wel. Een tweede belangrijke afweging is de verhouding tussen loonkosten van een werknemer en de totale kosten van een pc. De pc is een duur apparaat. Het is niet alleen de aanschaf van drieduizend euro die de kosten bepalen. Je hebt immers ook te maken met een netwerk en met het beheer. Je hebt technische assistentie en software nodig. Als je die totale kosten bekijkt in verhouding tot het loon dan zijn die erg hoog in sommige beroepen. In de praktijk blijkt dat werknemers met hoge lonen daarom vaak als eerste een computer krijgen. Ten derde speelt de kwaliteitsverbetering van het werk door de pc een rol. In Groot-Brittanië is een enquête gehouden onder drieduizend werknemers en daarin wordt gevraagd: als je op je werk een computer moet gebruiken, ben je dan in staat om dat effectief te doen? Ook: hoe belangrijk is het nu dat je die computer gebuikt? Dan weet je of iemand in staat is om een pc te gebruiken en of het erg belangrijk is. Bovendien was er informatie beschikbaar over allerlei andere taken die geautomatiseerd kunnen worden. Er werd over dertig activiteiten informatie gevraagd. Politici hebben het graag over een digitale tweedeling op de arbeidsmarkt omdat mensen die met een computer werken minder verdienen dan zij die het zonder moeten doen. Eigenlijk ligt die relatie andersom, want mensen die een hoog loon hebben, krijgen de computer als eerste. Het lijkt alsof die mensen een computer krijgen en daardoor meer zijn gaan verdienen, maar het is juist andersom. In deze functies werd al meer verdiend voor er met computers werd gewerkt. Het is een strategische afweging van een bedrijf om de ene persoon wel en de andere geen computer te geven.” “De computer verandert het werk. Neem een schrijver die tien jaar geleden een typemachine gebruikte. Het duurde vrij lang voor hij zijn ideeën op schrift had. Als hij een fout maakte moest hij opnieuw beginnen. Nu kan hij in de tekstverwerker eenvoudig aanpassingen maken. Hij heeft daardoor meer tijd gekregen voor het creatieve proces waar het bij een schrijver om draait. Beroepen komen steeds meer tot hun kern. Een fotograaf moest vroeger met zijn foto’s op de fiets naar de krant. Tegenwoordig voegt hij ze bij een e-mail. De kwaliteit van het fotograferen neemt nu veel meer werktijd in beslag. Als je werk zich beperkt tot de kern en er daardoor geen afwisseling meer is, komen RSI en stress om de hoek kijken. Privé e-mailen en surfen op het werk kan de extra stress die het efficiënt werken met computerss veroorzaakt helpen verminderen.” “De vaardigheid die nodig is om een computer te bedienen blijkt er niet toe te doen. Als die vaardigheid ontbreekt, krijgt de werknemer toch een pc op zijn bureau. Dat is niet van invloed op zijn succes op de arbeidsmarkt. Lukt het hem niet ermee te werken dan zijn de basistechnieken in een cursus van een paar dagen bij te brengen. Verder heb ik geconstateerd dat er geen verschil is tussen oudere en jongere werknemers. Wel zijn ouderen minder handig met de computer. Dat leidt er echter niet toe dat ze hun baan minder goed kunnen uitvoeren. Het is ook niet zo dat de mensen die net van school komen vaker met een computer werken. Het blijken juist de mensen te zijn met tien tot vijftien jaar ervaring, die het meest gebruik maken van een computer. Dat is wat gebeurt op de werkplek. Kijk je naar de economie als geheel, dan zie je dat vooral in de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk de loonongelijkheid erg is toegenomen op het moment dat de computer zijn intrede deed. Er wordt vaak een verband verondersteld. Waar men bang voor is, is dat dit tot permanente loonongelijkheid leidt. De digitale kloof zou breder worden tussen mensen die er wel en mensen die er niet mee kunnen omgaan. Dat lijkt ook zo als je kijkt naar de cijfers op macro-economisch niveau, want de lonen van de hoger opgeleiden zijn sterker gestegen dan die van de lager opgeleiden. Dat heeft indirect met de computer te maken. Hoger opgeleiden kregen eerder een computer, werden productiever en hun lonen gingen omhoog. Wat je nu ziet is dat het computergebruik onder relatief laag opgeleiden ook snel toeneemt. Als de technologie zich aanpast aan de gebruiker en de prijzen dalen, wordt het rendabel om lager opgeleiden ook een pc te geven. Nu zie je de lonen naar elkaar toegroeien. Natuurlijk zullen er mensen zijn die niet met een pc, kunnen omgaan, maar dat wil niet zeggen dat die situatie over vijf jaar hetzelfde is. Vijftien jaar geleden moest je in het besturingsprogramma DOS nog zelf commando’s geven. Nu hebben we het gebruiksvriendelijker Windows. Iedereen kan een verhaaltje typen in Word en het opslaan. De technologie past zich aan de gebruiker aan. Het wordt zo eenvoudig als telefoneren en ik ken weinig mensen die geen telefoon kunnen bedienen. Er is ook een claim dat hoger opgeleiden productiever zijn met een computer dan lager opgeleiden. De manager zou weleens 40 procent productiever kunnen worden, terwijl de secretaresse maar 10 procent productiever wordt. Dat heb ik gemeten en het blijkt dat de productiviteitsgroei dezelfde is. Dat betekent dat als iedereen een computer voor zijn werk gebruikt, dat dan de loonongelijkheid zal verdwijnen. Van een digitale tweedeling is dus geen sprake. Iedereen gaat erop vooruit door de computer. Het evenwicht verschuift alleen tijdelijk omdat sommige werknemers nog geen computer voor hun taak gebruiken en een achterstand in productiviteitsgroei oplopen.”