Geografische informatie heeft impuls nodig
” Het belang van geo-informatie wordt ook vaak onderstreept met de stelling dat van de voorstellen die gemeenteraden te behandelen krijgen, tachtig procent betrekking heeft op objecten met een vaste plaats ten opzichte van het aardoppervlak. Van Tilborg voegt daaraan nog fenomenen toe als routeplanning, bedrijfsvestiging, rampenbestrijding, eigendomsregistratie van en belastingheffing op vastgoed, allemaal zaken waarbij een relatie met de aarde cruciaal is, en poneert: “Je kunt dus wel stellen dat veel daarom draait.”
Als het zoveel gewicht heeft, wordt het dan op zijn waarde geschat? Pijnlijk punt. Van Tilborg memoreert dat hij in zijn tijd als directielid van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, vóór Schiedam, vaak in ‘bittere bewoordingen’ sprak over regie over en bestuurlijke interesse voor informatievoorziening en ICT. Die schoten dus tekort en ofschoon hij ‘optimistischer dan een aantal jaren terug’ is, moet nog altijd van alles beter.
Volgende week is Van Tilborg keynote speaker op de ‘Nationale Geo-Innovatie Dagen’, waar het RGI-programma de maatschappelijke relevantie van zijn werkterrein etaleert. Centraal in zijn voordracht staat de vraag: “Hoe komt het dat wij als rijk land met goed opgeleide mensen suboptimaal presteren en de VS, Canada, Scandinavië en Australië het beter doen?” Zijn antwoord: “Er worden goede producten en diensten ontwikkeld, maar samenhang ontbreekt. De concepten zijn goed. Stroomlijning basisgegevens, prima initiatief, maar eind 2006 afgerond, waarna de boedel naar het Kenniscentrum e-overheid is overgebracht. Dat is onvoldoende. Het vergt blijvende aandacht, er moet aan gewerkt worden. Met een kleine financiële injectie een heuveltje genomen. Dat is intelligente regie. Wie zorgt daarvoor? Velen denken: het is geregeld. Maar dat is niet zo. Voor een werkelijk stelsel van basisregistraties moet nog heel veel gebeuren en ook de vrijblijvendheid bij het gebruik moet verdwijnen. Bijkomend probleem is dat de financiering van zulke belangrijke voorzieningen vaak ad hoc gebeurt. Het speelt ook bij de inpassing van geo-informatie in het grotere geheel van de nationale informatie-infrastructuur. Te veel wordt als vanzelfsprekend beschouwd. Belangstelling ontstaat pas als het misgaat en hulpdiensten bij de Schipholbrand bij een verkeerde ingang staan.”
Toch heeft Van Tilborg bittere percepties ingeruild voor gematigd optimisme. Dat is onder meer te danken aan de instelling vorig jaar van het GI-beraad, waarin topambtenaren van het rijk en ‘mede-overheden’ een strategie rond geo-informatie uitzetten. Daarmee verbonden is de stichting Geonovum, door het departement van VROM gesubsidieerd en opererend in de beleidsvoorbereiding en -uitvoering, met standaardisatie als kerntaak. De Ravi, begin jaren negentig ontstaan als Raad van Advies voor Vastgoedinformatie van VROM en later tot ‘Stichting Ravi overlegorgaan voor vastgoedinformatie’ verzelfstandigd, gaat erin op, evenals het Nationaal Clearinghouse Geo-Informatie.
Dit NCGI is overigens een pregnant voorbeeld van een benadering die Van Tilborg ‘pennywise and poundfoolish’ noemt. Het moest een online-loket worden voor geodatabestanden, die daar besteld, betaald en gedownload konden worden. Maar zover is het nooit gekomen. Dat kwam onder meer doordat de stichting NCGI het beheer in handen gaf van een commercieel bedrijf en zo overheidsinstanties, bronhouder van de meeste geodata, afschrikte. “Het was een verdienstelijke poging. Je kunt een goed idee hebben, maar hoeveel ondersteuning geef je dat vervolgens? Past het in een beweging? Of is het geïsoleerd opgepakt? Dat heeft hier duidelijk gespeeld. Plus slechte financiering. Met een klein beetje meer investeren kun je vaak véél meer bereiken. Het is weer te herleiden tot een gebrek aan belangstelling bij degenen die het geld verdelen.” Van Tilborg vindt overigens ook dat de overheid een infrastructurele voorziening als een clearinghouse niet aan de particuliere sector moet overlaten en ‘een dikke vinger in de pap’ moet houden.
Geonovum, momenteel in oprichting, draagt bij aan zijn optimisme, maar is vooral op de publieke sector gericht. Op initiatief van het ‘Bedrijvenplatform Geo-Informatie’ (31 leden) ontstond midden februari een verbreding door in een ‘GeoMeeting’ het hele veld, inclusief dus het bedrijfsleven dat met geodata producten en diensten wil ontwikkelen, bijeen te roepen. Van Tilborg kon zich daarin direct vinden. Het veld sprak af zich voor kabinet en parlement in de kijker te spelen door voor de zomer duidelijk te maken wat in Nederland al bereikt en voorhanden is, hoe dat dienstbaar gemaakt kan worden aan ambities van het regeerakkoord en welke barrières daarbij in de weg staan. “We willen niet alleen meer geld vragen omdat we zo’n leuke hobby hebben, maar heel wezenlijk aangeven wat we voor de BV Nederland kunnen betekenen.”
Dat bedrijfsleven intussen bekreunt zich over de grote moeite die het heeft om bij geodata van de overheid te komen en deze voor hun bedrijfsactiviteiten aan te wenden. Gebruiksvoorwaarden en tarieven lopen zeer uiteen. Van Tilborg denkt dat gestandaardiseerde contracten al een groot deel van de pijn kunnen wegnemen. En wat de tarifering betreft, hij sprak al over de belastingbetaler, aan wie TomTom z’n succes te danken heeft, en vindt in het algemeen: “Wat met belastinggeld is gefinancierd moet in beginsel tegen verstrekkingskosten beschikbaar zijn voor burgers en bedrijven.” Sommige uitzonderingen zijn onvermijdelijk. Het Kadaster moet kostendekkend opereren en realiseert dat met een prijsbeleid dat daarin voorziet. “We kunnen niet de financiering van het Kadaster onderuit halen.”
De overstap naar ‘Ruimte voor Geo-Informatie’ makend, stelt Van Tilborg dat de tenders zijn geslaagd, maar de deelname van het bedrijfsleven in de gehonoreerde projecten tegenvalt. “We hadden gehoopt op meer. Het zijn vooral kennisinstituten, die wel nuttige samenwerkingsverbanden hebben gevormd. Die overstijgen zelfs het programma.” Als hij enkele aansprekende projecten moet noemen, zitten daar zeker ‘Geoloketten’, een verbeterd en naar verwachting wél succesvol clearinghouse, en ‘OnzeGeo.nl’ bij. Dit laatste is een poging om de nauwelijks bekende vraag naar geo-informatie (waarop het aanbod dan ook nauwelijks aansluit) in kaart te brengen aan de hand van een etalage voor het publiek. Op basis van een opgegeven profiel krijgt men informatie geënt op bijvoorbeeld zijn woon-, werk- of recreatieadres.
Rode draad in het programma is de opbouw van een ‘Nationale Geo-Informatie Infrastructuur’ (NGII), aansluitend bij andere landelijke ontwikkelingen, zoals NORA (Nederlandse Overheid Referentie Architectuur) en internationale, zoals Inspire (Infrastructure for spatial information in Europe). Kort na de start van RGI zei de programmadirecteur dat wie tien mensen vraagt wat de NGII is, tien verschillende antwoorden krijgt, en het programma dus nodig een definitie moest vaststellen. Wie nu Van Tilborg vraagt wat het is geworden, ziet zijn RGI-hand in eigen boezem gaan. “We hebben onlangs een Commissie van Wijzen op bezoek gehad, die zich afvroeg hoe die honderd projecten bij elkaar komen. Daarover is stevig gesproken. Ik heb gezegd dat we in 2007 een werkdefinitie moeten formuleren. Inmiddels is daarvoor een plan van aanpak.”
De vraag kan niet uitblijven. Hij is nog even interimdirecteur van ICTU, waar van de 31 projecten er maar een paar om ‘geo’ draaien. Getuigt dat van op waarde schatten van het geo-belang? “Wij accommoderen programma’s, waarvoor anderen ons opdracht geven. En we zijn zo goed als de opdrachtgevers,” zegt Van Tilborg, die ook hier de kern van zijn boodschap ziet: “Dan kom je weer uit bij de regie. Wie zegt wat belangrijk is? Waar we aan moeten werken? Waar we in 2010 willen staan?”