Insight
De aanleiding was een arbitrage die het drietal had uitgevoerd inzake een conflict tussen twee ICT-bedrijven. De onderaannemer vond dat hij een bedrag van bijna 200.000 euro te vorderen had van de hoofdaannemer. De hoofdaannemer was zo onverstandig geweest om zelf een vaste prijs af te spreken met zijn opdrachtgever, maar de onderaannemer betaalde hij wel op basis van nacalculatie. De arbiters oordeelden dat partijen een ordentelijk plan van aanpak moesten maken om het project alsnog op een adequate wijze te voltooien. Om de hoofdaannemer te dwingen daaraan medewerking te verlenen, moest deze een bedrag van 100.000 euro op de derdenrekening van de arbiters storten. Dat bedrag zou aan de onder- aannemer worden uitbetaald wanneer het plan van aanpak niet binnen een maand in het bezit van de arbiters zou zijn. Toen het plan van aanpak uitbleef, volgde een vonnis waarin de hoofdaannemer werd veroordeeld de gehele vordering van bijna 200.000 euro aan zijn onderaannemer te voldoen. Enige dagen later werd beslag gelegd op de Stichting Derdenrekening (van de arbiters) door de onderaannemer. De deurwaarder eiste dat de 100.000 euro ommegaand overgemaakt diende te worden, hetgeen zo geschiedde. Drie weken daarna meldde een curator zich bij de arbiters. De hoofdaannemer was één week daarvoor failliet gegaan. De curator stelde zich op het standpunt dat hij als beheerder van de boedel van de hoofdaannemer recht had op de 100.000 euro (vermeerderd met rente), omdat dit geld ten goede zou moeten komen aan ‘alle’ crediteuren en niet aan één crediteur zijnde de onderaannemer. De arbiters lieten de curator weten dat het geld op gezag van de deurwaarder al aan de onderaannemer was betaald. De curator nam daar geen genoegen mee en daagde de Stichting Derdengelden voor de rechter. Voor de curator was het niet van belang dat die stichting het geld niet meer had en zoals gebruikelijk voor dit soort stichtingen geen eigen vermogen bezat. De arbiters belandden in een soort Kafka-achtige situatie. Zij hadden op last van de deurwaarder onmiddellijk betaald aan de partij aan wie dat geld toekwam. In de uiterst onwaarschijnlijke situatie dat de curator gelijk zou hebben, zou deze toch niet kunnen worden betaald omdat daarvoor de middelen niet beschikbaar waren. De arbiters vonden dat de curator bezig was met een ‘mission impossible’ en eigenlijk zijn eigen boedel benadeelde. Dit schreven zij aan de rechter-commissaris, die daarop liet weten het volste vertrouwen te hebben in zijn curator. De kern van de rechtszaak betrof artikel 723 Rv, waarin de wettelijke beslagregel is verwoord dat een depotbedrag niet eerder dan na vier weken mag worden uitbetaald. Omdat de Stichting Derdengelden eerder had betaald, was de curator ‘zijn’ 100.000 euro misgelopen. In zijn visie hadden de arbiters onrechtmatig gehandeld, waardoor de boedel schade had geleden. Samen met de inmiddels aangetrokken topadvocaat wordt een studie opgestart naar de herkomst en bedoelingen achter artikel 723 Rv. De opmerkingen gemaakt in de Tweede Kamer bij het aannemen van die wet komen boven tafel. Er is pas iemand gepromoveerd op dat onderwerp en heeft een lijvig boekwerk geschreven, maar al het aangedragen materiaal maakt geen indruk op de curator. De rechters oordeelden uiteindelijk na bijna twee jaar dat de Stichting Derdengelden bevrijdend had betaald en niet was gehouden tot enige betaling aan de boedel. Weliswaar was binnen ‘de termijn’ van vier weken betaald, maar de rechtbank was van oordeel dat dit gezien de omstandigheden begrijpelijk en redelijk was. De wetgever heeft zeker nooit bedoeld om tussenpartijen, zoals Stichting Derdengelden, mits handelend te goeder trouw de dupe te laten worden van geschillen tussen beslagleggers en beslagschuldenaren. Voor de arbiters is het een Pyrrusoverwinning gezien de hoge proceskosten. Ook de crediteuren in de boedel van de hoofdaannemer hebben verlies geleden. De enige echte winnaar is de curator zelf. Misschien gaat hij wel in hoger beroep.