Onderwijsinstellingen moeten veeleisende studenten volgen
In het proces van integratie van onderwijs en ICT investeren bestuurders en managers van hogeronderwijsinstellingen veel geld in de implementatie van digitale leeromgevingen, learningcontentmanagementsystemen, aansluiting op Surfnet 5 et cetera. De aandacht wordt vooralsnog gericht op het beschikbaarstellen van middelen en minder op de impact ervan op het onderwijsproces. De hogeronderwijsinstellingen staan voor een dilemma. Moet er nu nog meer geïnvesteerd worden in ICT, of zijn er juist andere thema’s die een belangrijke aanjager zijn voor de gewenste en/of noodzakelijke veranderingen? Want één ding is duidelijk: verandering is nodig omdat de omgeving van de instellingen verandert, de klant verandert en er ontstaat meer concurrentie. Om op te stoten in de vaart der volken is onder andere flexibilisering van het leerproces vereist, en ICT speelt hierbij een belangrijke rol. Maar eerst dient de onderwijsinstelling te bepalen welke ambitie zij heeft. Is dit een substitutie van het huidige onderwijs gericht op de regionale markt, of is het een transformatie naar vraaggestuurd onderwijs gericht op de landelijke of zelfs internationale markt? Het niethebben van een digitale leeromgeving wordt geassocieerd met ‘niet modern’. En het zijn juist de ‘moderne’ onderwijsinstellingen die de meeste studenten aantrekken. Déjà vu Is er sprake van een déjà vu? In de jaren tachtig en negentig werd binnen de hogeronderwijsinstellingen veel geïnvesteerd in ICT. Computerlokalen werden ingericht, educatieve software werd ontwikkeld, computer based training kreeg de nodige aandacht en studenten werden zelfs geadviseerd een pc of laptop aan te schaffen. De verwachtingen van de pc in combinatie met educatieve software waren hooggespannen omdat het onderwijs hierdoor zou gaan veranderen. Maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat de onderwijsinstelling ook behoefte had aan een moderne uitstraling om haar marktaandeel te versterken of in ieder geval te consolideren. De verwachte impact op het onderwijs bleef uit, het gebruik van ICT in het onderwijs bleef grotendeels beperkt tot tekstverwerking. Toch bestaat er een groot verschil met de situatie van twintig jaar geleden. • ‘De student’ is geen verzamelnaam meer, maar een mondig individu en stelt hoge eisen aan de onderwijsinstelling. • Iedere student is nu online en gebruikt ICT in het dagelijkse leven en verwacht van onderwijsinstellingen dat er goede ICTfaciliteiten worden geboden. • De arbeidsmarkt vraagt om andere vaardigheden. • Er is behoefte aan flexibilisering van leerwegen. • De (inter)nationale concurrentie neemt toe door onder andere het bachelor/mastersysteem en de digitale universiteiten. Het profiel van de student is zeer pluriform. Er zijn studenten die een VWO of HBOachtergrond hebben. Allochtone studenten hebben reeds een opleiding gedaan in het buitenland. Anderen hebben al werkervaring. De student van tegenwoordig verschilt van die van weleer. Was vroeger de studie wel eens ondergeschikt aan de deelname van het studentencorps, de huidige student stelt veel meer eisen aan de studie. De groei van studieverenigingen met als doel de positionering van de student op de arbeidsmarkt, bevestigt dit. Het huidige initiële onderwijs is een uniform pakket voor een pluriforme doelgroep. ICT kan een belangrijke rol spelen bij flexibilisering en maatwerk. Maar ook hier geldt: Welke ambitie heeft de onderwijsinstelling? Studenten verwachten van de instellingen dat goede ICTfaciliteiten worden geboden. De managers van onderwijsinstellingen vertalen dit in eerste instantie naar een hoge pcdichtheid, aansluiting op Surfnet 5, het bieden van webbased applicaties, mail et cetera. Maar studenten van deze tijd eisen meer. Toekomstige studenten Uit onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau blijkt dat 100 procent van de VWO5scholieren thuis een pc heeft staan, en 93 procent hiervan is aangesloten op het internet. Deze toekomstige studenten vinden het volstrekt normaal dat communicatie plaatsvindt binnen chatgroepen, digitale gemeenschappen en door middel van mail en SMS. De studenten verwachten dan ook dat ICT daadwerkelijk in het onderwijsproces wordt geïntegreerd. En als een cursus gegeven wordt in een digitale leeromgeving verwachten zij dat de communicatie hieromtrent digitaal en vooral adequaat plaatsvindt. En terecht. Het is de manier voor een docent om de student te bereiken. Maar docenten gaan hier didactisch te weinig bewust mee om. • De bijdrage van studenten in ecommunities worden niet of nauwelijks gebruikt bij de beoordeling. • Ecommunities worden weinig gemonitord en docenten zien derhalve niet welke ontwikkelingen zich per student voltrekken. • Docenten vragen zich te weinig af wanneer er ingegrepen moet worden als een elektronische discussie de ‘verkeerde’ kant op dreigt te gaan. Onderwijsinstellingen zullen dus wel moeten investeren in ICTmiddelen zoals digitale leeromgevingen en het ontwikkelen van nieuwe content. Maar naast het investeren in middelen, is een investering in nieuwe competenties van docenten noodzakelijk. Het sturen van docenten naar een ‘knoppencursus’ is onvoldoende. Docenten dienen nieuwe (digitale) didactische vaardigheden op te doen. Derde geldstroom Het is een cliché, maar de huidige maatschappij is een informatiemaatschappij. In de WestEuropese markt krijgt de productie ‘kennis’ een steeds groter marktaandeel. Het managen van kennis vergt andere vaardigheden dan het managen van een productielijn in een fabriek. Het omgaan met informatie, het zoeken naar informatie, het beoordelen van informatie op juistheid et cetera, zijn nieuwe noodzakelijke vaardigheden die nodig zijn op de huidige arbeidsmarkt. Deze vaardigheden kunnen beter ontwikkeld worden als onderwijsvormen zoals probleemgestuurd onderwijs, competentiegericht onderwijs et cetera, daadwerkelijk ondersteund worden door ICT. De behoefte aan flexibilisering van leerwegen wordt onder andere ingegeven door de behoefte aan een betere klantbenadering. Onderwijsinstellingen zijn zich ervan bewust dat de klant/student centraal staat omdat deze geld in de bekende lade brengt. Dit geschiedt gedurende de reguliere voltijd/deeltijdstudies, maar vooral de aanvullende cursussen voor de afgestudeerden zijn zeer lucratief (derde geldstroom). Flexibilisering van het leerproces is een ontwikkeling die een grote impact heeft. Nagenoeg elke onderwijsinstelling ziet toekomst in elearning (gebruik van een digitale leeromgeving). Binnen zo’n omgeving heeft de student de mogelijkheid lesmateriaal te downloaden, mee te doen aan ecommunities, te mailen et cetera. Met behulp van elearning is het mogelijk flexibel onderwijs aan te bieden omdat de momenten van leren, tijd en plaats voor een gedeelte worden ontkoppeld. Echte elearning betekent dat het onderwijsproces (de leerketen) opnieuw bekeken zal moeten worden, zowel organisatorisch, didactisch, maar ook op content. De consequenties voor ondersteunende diensten zijn groot. Neem het volgende voorbeeld. Stel het onderwijs wordt opgedeeld in kleine modulaire blokken. Studenten hebben de vrijheid het curriculum zelf samen te stellen en kunnen ‘her en der’ studiepunten behalen. Zij kunnen de module ‘praktijkgerichte econometrie’ op afstand volgen bij hogeschool A, module ‘management vaardigheden’ bij hogeschool B en ‘boekhouden’ bij bedrijf X. Is dit fictie? Twee jaar geleden heeft het ministerie van OC&W de pilot ‘Voucherproject’ opgestart. Duizend HBOstudenten konden studiepunten behalen bij diverse hogescholen en het midden en kleinbedrijf. Het is een enorme klus om alles administratief te verwerken. Het aantal studenten zal groter worden, het aantal mutaties zal explosief toenemen, het innen van studiegelden zal geschieden op basis van aantal modules en de studiepunten moeten anders worden bijgehouden. Dit zal inhouden dat studenten voor een gedeelte zelf verantwoordelijk zullen zijn voor hun studieverloop. Onderwijsinstellingen beginnen al koppelingen te maken met studievolgsystemen, digitale portfoliosystemen en leerrouteinformatiesystemen. Export onderwijs Met het besluit van negenentwintig Europese onderwijsministers in Bologna (1999) om het Europese onderwijs te harmoniseren en een bachelor/mastersysteem te introduceren naar Angelsaksisch model, heeft de internationale concurrentie voor het initiële onderwijs meer gestalte gekregen. Vooral het Verenigd Koninkrijk neemt initiatieven om onderwijs als exportproduct te ontwikkelen. Het toenemen van de internationale concurrentie en flexibilisering van het onderwijs zal in de toekomst inhouden dat onderwijsinstellingen harder moeten knokken om studenten aan zich te binden. Onderwijsinstellingen beseffen dat afgestudeerden de klanten van de toekomst zijn en beginnen voorzichtig met customer relationship management(systemen) en het al dan niet actief beheren van alumniverenigingen. Kortom, hoeveel en welke keuzes er gemaakt moeten worden, hangt af van het ambitieniveau van de onderwijsinstelling, welke flexibiliteit zij wil aanbieden en welke markt zij wil aanspreken. Maar de investering in ICTmiddelen met als doel onderwijsvernieuwing te kunnen ondersteunen, werpt alleen zijn vruchten af als er de nodige aandacht is voor het aanpassen van de gehele leerketen, bestaande uit de content, onderwijsorganisatie en didactiek. Voor met name de laatste twee is dit geen sinecure. Veranderingen hieromtrent stuiten vaak op weerstand. Een veel gehoorde reden waarom docenten onvoldoende aandacht besteden aan ICT is, dat ze geen tijd hebben. De tijdsdruk in het onderwijs is inderdaad groot. Maar het is ook een kwestie van het stellen van de juiste prioriteiten. En vooral dit laatste wordt door een grote groep docenten onvoldoende gedaan. Er is een kleine groep early adapters die een start heeft gemaakt. Het zijn echter vaak ad hocinitiatieven. De grote uitdaging die onderwijsinstellingen zullen aangaan is het institutionaliseren van de verdere integratie van onderwijs en ICT. Deskundigen voorspellen dat dit proces tussen de vijf en zeven jaar zal gaan duren. Peter van Hooff is senioradviseur bij Berenschot Osborne en adviseert onder meer onderwijsorganisaties op het gebied van ICT. Het artikel is gebaseerd op onderzoek naar de impact van elearning op onderwijs, bestuur, cultuur en ICT.