Printers drijven drukkers in een hoek
Printen neemt meer en meer de plaats in van drukwerk. Er ligt een markt voor het grijpen. De grafische sector bevindt zich in zwaar weer. Klanten vragen flexibiliteit in combinatie met steeds kortere levertijden. Oplages gaan omlaag, maar de hoeveelheid orders neemt juist toe. En dat terwijl de sector in de negentiger jaren van de vorige eeuw toen de conjunctuur tot in de hemel leek te groeien, zwaar heeft geïnvesteerd in drukpersen die ongeschikt zijn om er veel, kleine orders mee te doen. Tegen deze achtergrond hebben de printerleveranciers hun messen geslepen. Op de Drupa in 2004 (vierjaarlijkse superbeurs en heilige grond voor grafici in Düsseldorf) stak de stand van Xerox qua omvang brutaalweg die van grafisch icoon Heidelberg naar de kroon. En dan gaat het over oppervlaktes van meerdere vierkante kilometers. De traditionele scheiding in markten tussen commercieel drukwerk en corporate transactiepost verdwijnt. Het Nederlandse Océ signaleerde dit als eerste. Océ kwam een jaar of zes geleden met de term ‘convergence’ en ontwierp machinale productieprinters die zowel bij een drukker als in een grote printfabriek tot hun recht komen. Deze monochrome printers produceren van rol naar rol (continueous feed) in een onwaarschijnlijke snelheid van maximaal 1.000 A4’tjes per minuut. In een grafische omgeving maken ze boeken, kranten of (wetenschappelijke) tijdschriften. Als outputmechanisme voor banken, verzekeraars of utiliteitsbedrijven produceren ze rekeningafschriften, polissen of facturen. Ze kunnen in één keer dubbelzijdig printen op A3-breedte. Moderne systemen voegen moeiteloos steunkleuren toe. Océ werkt zelfs aan een fullcolour rollenprinter, maar moet nog een aantal technische hindernissen oplossen. Voorlopig is bijvoorbeeld de snelheid te laag. Xerox heeft jarenlang deze markt voor continueous feed productieprinters verwaarloosd, maar is Océ inmiddels gevolgd en probeert zijn achterstand op dit terrein in te halen. De Nederlandse thuismarkt is voor de Amerikanen nog een brug te ver. Hier heeft Océ volgens onafhankelijk onderzoek van InfoSource/Infotrends een marktaandeel van 76 procent en Xerox, naar eigen zeggen, slechts 3 procent. De rest van Nederland is voor IBM. Op de Noord-Amerikaanse markt (waar Océ bijna 40 procent van zijn omzet vandaan haalt) wisselt het marktleiderschap tussen Océ en IBM. Toen de wereld nog keurig was verdeeld tussen drukwerk en printen en iedereen voornamelijk bulkopdrachten verwerkte, speelde automatisering nauwelijks een rol. ICT was ‘embedded’ in de grote, machinale printers. Bedieningssystemen, documentformaten en de RIP’s waren volstrekt proprietary en dus onkoppelbaar en onuitwisselbaar. Xerox noemde zijn architectuur Metacode en IBM ontwikkelde het AFP-platform. IBM heeft anders dan Xerox het AFP-platform (Advanced Function Printing) min of meer vrijgegeven, reden waarom deze onbetwist technisch superieure infrastructuur voor productieprinten nog altijd de standaard in de markt is. Metacode bestaat niet meer. Tegenwoordig nemen producenten geen genoegen met printers of persen die zich als een black box gedragen. De intelligentie is er uit gehaald en staat nu op servers, is gekoppeld met databases en wordt via touchscreens door operators gevoed. Océ hamert bijvoorbeeld op wat het bedrijf noemt ‘single point of operation’, één beeldscherm beheerst een wagenpark van meerdere productiesystemen. En Xerox wijst niet op snelheid of afdrukkwaliteit als onderscheidende factoren om de achterstand op Océ in te halen, maar spreekt voornamelijk over mogelijkheden om via de bedieningsterminal razendsnel de opstellingsconfiguratie om te stellen. De gezworen concurrenten kunnen elkaar niet langer uitsluiten met proprietary ICT in hun systemen. Sterker nog, ze schermen tegenwoordig met modulair opgebouwde softwaresystemen die zo open zijn dat ze elkaars machines moeiteloos kunnen aansturen. Toch hebben Xerox en Océ voor een totaal verschillende benadering van de eigen productieworkflowsoftware gekozen. Xerox noemt zijn oplossing FreeFlow en zegt dat het geen software is, maar een ‘strategie’. Die strategie is gebaseerd op samenwerking. De vroegere monoliet, die alles alleen wilde doen, heeft zijn lesje geleerd. Samen met grote softwareontwikkelaars als Adobe, Creo en Sun heeft Xerox geprobeerd een eenheid te maken van veel op zichzelf versnipperde pakketten voor prepress, opdrachtbeheer en ‘web to print’ (de meest gevraagde workflowtoepassing). Op alle door Xerox zelf ontwikkelde componenten van FreeFlow zijn ‘software development kits’ beschikbaar voor andere leveranciers die een geïntegreerde configuratie willen bouwen. Océ noemt de eigen aanpak geen strategie maar een suite. Tien jaar geleden zijn de Nederlanders begonnen te bouwen aan wat men de Prisma workflow suite noemt. Geen geïntegreerd geheel van verschillende leveranciers, maar een zelf ontwikkeld pakket van modules die zijn toegesneden op de door Océ gekozen nichemarkten waar het bedrijf actief is. Hoewel zelf gebouwd, is het een open systeem. Tijdens het afgelopen, jaarlijkse Open Huis van Océ (maart 2005) liet het bedrijf niet na te wijzen op het onafhankelijk onderzoek van MWA Consulting, een in deze markt gespecialiseerd ICT-onderzoeksbureau. MWA vindt Prisma op enkele cruciale punten superieur aan FreeFlow en aan Infoprintmanager, het op het AFP-protocol gebaseerde pakket van IBM. Maar ook Océ slaagt er niet in, net zo min als Xerox of IBM, om in de softwareontwikkeling dezelfde convergence tot stand te brengen als zo terecht geconstateerd in de hardwareomgeving. Het is nog steeds niet mogelijk om vanuit één computer zowel een offset drukproductie als digitaal hoogvolume-printen aan te sturen. Terwijl de grafische sector daar nou juist grote behoefte aan heeft. Mogelijk dat het initiatief van IBM om een consortium te laten werken aan één standaard voor hoogvolume fullcolour printen, meteen dit probleempje kan oplossen.