Rechter verrast US overheid in zaak Oracle vs PeopleSoft
Gelukkig beschikt deze krant over een geschoolde commentator, maar dat doet niets af aan de complexiteit van het mededingingsrecht. Bovendien speelt in de Verenigde Staten politieke kleuring meer dan in Europa een rol bij de gang naar de mededingingsrechter. Zo draagt de ambtelijke top van de antitrust-afdeling op het ministerie een Democratische, of zoals nu het geval is, Republikeinse signatuur. Die omstandigheid speelt mee bij de keuze een overname juridisch proberen te blokkeren of om een ondermening zoals Microsoft op grond van ongeoorloofde concurrentie te dagen. De federale rechter in de zaak United States of America v. Oracle Corp. oordeelde op 9 september dat de staat onvoldoende heeft aangetoond dat de door Oracle beoogde, vijandige overname van PeopleSoft tot vermindering van competitie en hogere prijzen in de markt voor ‘enterprise application software’ leidt. Volgens de rechter vormen middelgrote en zelfs kleinere softwarebedrijven die deze markt bedienen, een serieus alternatief voor de programmatuur van de big three; Oracle, PeopleSoft en SAP. Voor de goede orde, de staat kan nog beroep aantekenen en, eveneens relevant, de Europese mededingingsautoriteit bij monde van de kersverse Eurocommissaris Kroes, moet de overname ook goedkeuren. Terug in de tijd. In 1952 was het Amerikaanse Justitie-departement van mening dat IBM het mededingingsrecht schond door de wijze waarop het bedrijf handel dreef met haar ponskaartsystemen. Dat leidde in 1956 tot een consent decree, een schikkingsovereenkomst. Big Blue werd niet opgedeeld, maar moest wel haar apparatuur onder dezelfde voorwaarden gaan aanbieden als die voor haar eigen huurders golden. Deze verandering leidde uiteindelijke tot het ontstaan van een buitengemeen succesvol third-party marktsegment waar alerte ondernemers de kans schoon zagen de grote IBM mainframes van de producent te leasen en deze vervolgens op basis van een soortgelijke lease-constructie commercieel ter beschikking te stellen aan hun eigen klanten. Nog een voorbeeld dat de stelling onderbouwt dat inmenging van het Amerikaanse ministerie van Justitie in de ICT-sector - zonder gang naar de rechter - uiteindelijk tot stevige concurrentie leidde, in het bijzonder door de ontsluiting van nieuwe markten voor third-party producten en diensten. In december 1968 maakte IBM onder zware druk van de mededingingsautoriteiten in Washington DC bekend dat het in het daaropvolgende jaar - 1969 dus - haar apparatuur en programmatuur zou gaan ‘ontbundelen’. Als belangrijk economisch gevolg van deze technologische en commerciële ontvlechting nam de markt voor zakelijke software toe. Het is echter de vraag of de reeks van uitspraken in de even omvangrijke als ingewikkelde mededingingszaken tegen Microsoft ook tot belangrijke ontwikkelingen in de ICT-sector zullen leiden. In twee instanties mag dan duidelijk vastgesteld zijn dat Microsoft het mededingingsrecht schond, maar wij moeten afwachten wat de sectorale gevolgen zijn van bijvoorbeeld de verplichting dat Microsoft informatie moet vrijgeven zodat concurrenten hun technologie beter op Windows kunnen laten aansluiten. Het vonnis in de Oracle-zaak mag om meer dan een reden opvallend genoemd worden. Het ministerie van Justitie kan op een uitstekende track record bogen, maar delft toch het onderspit. Van de 123 rechtszaken die zij namelijk sinds 1991 tegen allerlei bedrijven uit diverse economische sectoren heeft aangespannen om op hande zijnde overnames te blokkeren, zijn er, met het Orcale-vonnis meegeteld, slechts acht in het nadeel van de staat uitgevallen. Nog los van de rechtsvraag wat nu precies onder het begrip enterprise toepassingssoftware moet worden verstaan - denk aan ERP, CRM, BPM, HRM, etcetera -, is het belangrijkste aan dit vonnis dat de beslissing recht doet aan de hoge dynamiek van de sector. Zeker, naast de Grote Drie zijn er ook kleinere rivalen, en er kunnen plotseling nieuwe mededingers zoals Microsoft bij komen.