Digitale vaardigheden van leerlingen in het voortgezet onderwijs
De data waaruit deze en andere conclusies zijn getrokken, zijn afkomstig uit vragenlijsten afgenomen onder leerlingen van 3 VMBO tot en met 5 VWO. Het gaat dus om ‘zelfreflecties’ van leerlingen. Kanttekening hierbij is, dat op de meeste scholen in de eerste twee leerjaren digitale vaardigheden worden aangeleerd om daarna in samenhang te kunnen worden toegepast in alle vakken. Daarnaast werden de ICT-coördinatoren van de scholen waarop zij les kregen gevraagd naar het niveau van ICT-voorzieningen en digitale vaardigheden van docenten. In het slothoofdstuk krijgen de onderzoekers vleugels en extrapoleren hun onderzoeksresultaten over instrumentele vaardigheden naar de totale impact van informatie- en communicatietechnologie (ICT) in het onderwijs. Hoofdconclusie is dat investeren in ICT in het onderwijs geen effect sorteert, omdat kinderen thuis over een computer beschikken (97 procent) en de school achterstanden bij meisjes en allochtonen en de 3 procent ‘not-haves’ niet compenseert. Op de motivering van deze conclusie willen we hier enkele kanttekeningen plaatsen. De ondervraagde leerlingen begonnen op gemiddeld 8,3-jarige leeftijd met het ontwikkelen van computervaardigheden. Gezien de aard van de vaardigheden waarop is onderzocht (met name algemene zoals tekstwerken, tekenen, e-mail en informatie verzamelen via het World Wide Web) is het niet toevallig dat deze vaardigheden niet in eerste instantie zijn geleerd in het voorgezet onderwijs. Het zijn namelijk, als gezegd, algemene vaardigheden, die al een rol spelen voordat de leerlingen, meestal 3,7 jaar na hun eerste computerervaring, het voortgezet onderwijs gaan bezoeken. Naast de algemene kantoorsoftware is een behoorlijke hoeveelheid kwalitatief goede vakspecifieke software verkrijgbaar. Voor het vak wiskunde zijn er bijvoorbeeld programma’s voor het maken van grafieken, voor statistiek, simulaties en modellen, waarmee een grotere inhoudelijke diepgang kan worden bereikt dan voorheen. Daarnaast wordt er tegenwoordig gebruikgemaakt van een grafische rekenmachine, een tussenvorm van PDA en gewone rekenmachine. In het onderzoek is niet gekeken naar de vaardigheden die leerlingen hiermee hebben opgedaan. De vraag rijst: is het een probleem dat de school aansluit bij vaardigheden die door leerlingen elders zijn opgedaan? Het is soms moeilijk de door leerlingen gegeven antwoorden te interpreteren. Hoe komen de onderzoekers bijvoorbeeld aan een cijfer van 43 procent gebruik van de computer bij het vak Informatica? Betekent dat misschien dat in 43 procent van de lessen bij dat vak de computer wordt gebruikt? Of dat van alle tijd die aan het vak besteed 43 procent ‘hands-on’ is? Dat lijkt niet zo’n gekke score, gezien het deels theoretisch gehalte van de vakinhoud. En hebben we het hier wel over het vak Informatica dat in de Tweede Fase HAVO en VWO wordt aangeboden als keuze-examenvak? Bij VMBO-techniek is Technische Informatica een verplicht vak, waarbij niet alleen met computers, maar ook met schakelpanelen en robots gewerkt wordt. Wat antwoorden deze VMBO-leerlingen als ze vragen krijgen over computergebruik bij het vak Informatica? Uit vele onderzoeken blijkt dat voor leerlingen inzet van een computer in de les motivatieverhogend werkt. Waarom besteedt het SCP-rapport daar geen aandacht aan? ICT in het onderwijs staat natuurlijk niet alleen voor het leren bedienen van computers, dat is hoogstens een randvoorwaarde voor doelmatige inzet als administratief, creatief en didactisch hulpmiddel, leren met ICT. Daarnaast beslaat leren over ICT een veel breder terrein, waarbij: - I staat voor informatietechnologie, informatie vinden, interpreteren, selecteren, ordenen, analyseren, manipuleren en op een begrijpelijke manier presenteren met behulp van computers in de ruimste zin van het woord. Hoe vind je de juiste informatie en hoe maak je het ten nutte van je werk? Hoe ga je om met de overmaat aan informatie? Hoe zit dat eigenlijk met zaken als privacy en auteursrecht als je de gevonden informatie op je website publiceert? - C staat voor communicatietechnologie, allerlei vormen van telecommunicatie van telefonie tot en met videovergaderen. Welke vorm van communicatie hanteer je in welke situatie, privé en beroepsmatig? Hoe ga je om met het altijd bereikbaar zijn? - T staat voor technologie, inzicht in procedures voor informatieverwerking en opslag van gegevens en inzicht in sturingsprocessen en gegevensstromen. Data als natuurlijke grondstof voor praktische toepassingen in de kennismaatschappij. Gewaakt moet worden om, zelfs als de conclusies uit ‘Van huis uit digitaal’ terecht zijn, te vroeg te stoppen met ICT-investeringen in het onderwijs. Experimenterend leren zal steeds belangrijker worden. Hoe dit didactisch en organisatorisch kan worden vormgegeven, is één van de hoofdvragen van dit moment. De onderzoekers zeggen zelf op pagina 164 van het rapport: “ICT biedt mogelijkheden, maar wanneer, onder welke condities en tegen welke prijs deze gerealiseerd kunnen worden is onduidelijk.” Duidelijk is wel dat om de transitie van ‘computers leren te gebruiken’ naar ‘computers gebruiken om te leren’ vorm te geven, er goed didactisch onderzoek nodig is, waarbij scholen hun organisatie durven om te gooien en docenten over de conventionele grenzen van hun vak durven te kijken. De jeugd is er klaar voor, van huis uit. Jos Tolboom en Marjan Vernooy reageren namens I&I (vakvereniging voor docenten Informatiekunde en Informatica en ICT-coördinatoren in het voortgezet onderwijs en volwasseneneducatie).SCP slaat voor het onderwijs plank mis Het Sociaal Cultureel Planbureau heeft een onderzoek gepubliceerd over digitale vaardigheden van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Digitale vaardigheden zijn voor de kennissamenleving die ons land wil worden een belangrijk onderwerp. De conclusies van het rapport trekken om een aantal redenen aandacht. Ten eerste blijkt uit het onderzoek dat de bijdrage van school aan de digitale vaardigheden van leerlingen beperkt is. Leerlingen leren voornamelijk op eigen kracht in de thuissituatie met computers omgaan. Deze bevinding is sinds begin jaren negentig bij herhaling in het Nederlandse onderwijs vastgesteld. Voor de overheid zijn deze resultaten aanleiding geweest het vak Informatiekunde in de basisvorming niet langer verplicht te stellen. De conclusie van het SCP ondersteunt deze beleidskeuze. Zo’n herbevestiging achteraf is niet overbodig, maar van een planbureau had een meer toekomstgerichte bijdrage verwacht mogen worden. Het rapport trekt ook aandacht door de reikwijdte van de conclusies. Naar aanleiding van de bevindingen over de mate waarin leerlingen kunnen tekstverwerken en internetten wordt in de slotbeschouwing de vraag gesteld of computertoepassingen in het onderwijs überhaupt wel wenselijk en noodzakelijk zijn. Daarmee verandert de vraagstelling van leren over ICT naar leren met ICT. Leren over ICT is er op gericht dat leerlingen vertrouwd raken met de computer. Leren met ICT beoogt de kwaliteit van het leerproces te verbeteren en ‘kenniswerkers’ voor te bereiden op participatie in de informatiesamenleving. Het is al verrassend dat een extra vraag over de bijdrage van ICT als hulpmiddel voor het onderwijs op een van de laatste pagina’s van het rapport wordt toegevoegd, maar nog verrassender is het dat deze vraag ook nog wordt beantwoord. Op basis van één onderzoek dat een aantal jaren geleden in Israël is uitgevoerd en wetenschappelijk van twijfelachtig niveau is, concludeert het SCP dat ‘onderzoeksbevindingen geen ondersteuning bieden aan de veronderstelling dat leren met computers effectiever is’. Vervolgens luidt het advies dat het voor de kennissamenleving beter is een pas op de plaats te maken met de integratie van ICT in het onderwijs. Een advies dat zeker aandacht trekt, maar ook de plank geheel mis slaat. Recente onderzoeksresultaten over effectief en efficiënt gebruik van ICT in het onderwijs laten een geheel ander beeld zien. Voorbeelden zijn: - leerlingen van scholen met goede ICT-voorzieningen halen systematisch betere schoolprestaties voor taal, rekenen en zaakvakken (Becta, 2001); - bijna de helft van achterstandsleerlingen presteert boven het gemiddelde wanneer het gebruik van ICT binnen de school op orde is (Becta, 2002); - de helft van tiener-drop-outs haalt diploma dankzij ICT (Notschool, 2001); - vier van elke vijf leraren vindt dat ICT het leren voor leerlingen leuker maakt (Nipo, 2001); - ICT is een geschikt hulpmiddel om vernieuwende onderwijsdoelen te bereiken (OESO, 2002); - leerlingprestaties nemen toe nadat leraren in de gelegenheid zijn gesteld vertrouwd te raken met beschikbare ICT-voorzieningen (Emints-program USA, 2002). ICT op School rekent het tot haar taak om als consumentenorganisatie van het onderwijs zowel praktijkkennis als wetenschappelijke kennis over het gebruik van ICT voor scholen beschikbaar te stellen. Scholen zijn autonoom te bepalen welke rol zij aan ICT toekennen. Daarbij is het belangrijk dat er onafhankelijke en betrouwbare informatie beschikbaar is over de mogelijke opbrengsten van ICT. Het SCP-rapport levert daar geen bijdrage aan. Niet alleen onderwijsgevenden maar ook beleidsmakers worden op die manier op het verkeerde been gezet. Professor R.J. Simons is hoogleraar Didactiek in digitale context en bestuurslid van Stichting ICT op School.