Overslaan en naar de inhoud gaan

Kan de wetenschap de achterstand op het bedrijfsleven inhalen?

Het rapport van TNO-STB levert een weinig florissant beeld op van de kennisoverdracht in Nederland.
Carriere
Shutterstock
Shutterstock

“Kennisoverdracht kan plaatsvinden in de directe sfeer van het onderwijs, in de vorm van opleidingen of delen van opleidingen. Op de tweede plaats kan dat ook via onderzoek. Wat je mijns inziens ziet is juist een toename van onderwijs. Aan de TU Delft worden instituten opgericht zodanig dat we als universiteit op een gestructureerde manier kunnen omgaan met behoeften uit het bedrijfsleven voor cursussen die vrijwel altijd op postacademiaal niveau plaatsvinden. Dat loopt op zich redelijk. Informatica is wat verwaterd. Er werd een enorme massa cursussen aangeboden. Het probleem was dat het altijd kortlopende cursussen waren en dat het aanbod sterker toenam dan de vraag. Dat is nu de nek omgedraaid. Je ziet hier en elders de omschakeling naar cursussen van een langer traject van één tot twee jaar. In die zin is de kennisoverdracht geregeld en neemt ze ook voor de universiteit in belang toe. Dat is het verschil tussen het lokaal optimaliseren van een individuele wetenschapper die een cursusje organiseert, omdat hij dan wat patiëntjes binnen krijgt en een gestructureerde leergang. Elektrotechniek bestaat als opleiding honderd jaar. Informatica twintig jaar. Een klaagzang houden dat informatica slecht behandeld wordt in de wetenschapsontwikkeling in Nederland is niet correct. De middelen voor de universiteit zijn niet toegenomen. Dat betekent dus dat er een continue strijd heeft plaatsgevonden rond het verkavelen van de middelen. Daar heb je twee posities in. Iemand heeft geld en staat dat niet graag af. Iemand ontbeert de middelen en verkeert in een achterstandspositie. De NWO, dat de tweede geldstroom beheert, heeft één pot geld. Daar zit een traditionele verdeling in. Als een nieuw club geld wil, moet er in principe geld bijkomen, maar de minister weigert dit. De beschikbaarheid van de tweede geldstroom voor informatica is in Nederland geweldig achtergebleven. Daarnaast is de eerste geldstroom via het ministerie effectief afgenomen over de afgelopen twintig jaar.” De politiek geeft u weinig keuze. “Dat is inderdaad een lastig proces. De tweede geldstroom is wel iets toegenomen, maar niet proportioneel. In de derde geldstroom zie je wel een toename voor informatica. Maar als je naar die geldstroom kijkt, kom je uit bij traditionele op technologie gerichte bedrijven zoals Philips, Lucent, Nokia. Dan stel je vast dat daar relatief weinig informatica gebruikt werd en wordt met een hoog academisch karakter.” In welke mate kan de universiteit zich overgeven aan sponsoring door het bedrijfsleven? “We moeten een onderscheid maken tussen de wetenschappelijke disciplines en hun ontwikkeling en de relatie met de toepassingsgebieden. Ik zou het niet juist vinden indien disciplinair noodzakelijk geachte ontwikkelingen meer dan normaal gesponsord zouden worden door het bedrijfsleven. Naar mijn idee is dat de verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid. Die heeft de verantwoordelijkheid om de disciplines te ontwikkelen. Dat moet je niet relateren aan allerhande sponsors, behalve de staat.” Toch is de Nederlandse staat de afgelopen twintig jaar niet bereid geweest om de eerste en tweede geldstroom op te drijven. Dan bent u toch aangewezen op het bedrijfsleven? “Dat klopt. Maar die leerstoelen die je nodig hebt om het vakgebied in ontwikkeling te brengen, moet je inbedden in de bestaande organisatie binnen de eerste geldstroom. De deeltijders met één been in de industrie en één been in het bedrijfsleven leggen de brug. Deze universiteit is er nogal voor dat het bedrijfsleven dit laatste betaalt. Want dat is in beider belang. Naast de disciplinaire ontwikkeling, is het goed dat de vraagstelling uit het bedrijfsleven bekeken wordt. Als de wetenschap vindt dat daarvoor nieuwe theorieën moeten ontwikkeld worden, moet de wetenschap wel in staat zijn om daar twintig jaar over na te denken. De theoretische mensen moeten lekker bezig kunnen zijn, gevoed door de vraagstelling uit de industrie, maar ze moeten de tijd krijgen. Eén van de belangrijkste functies van de deeltijders die er zijn en die we willen hebben, is het aanvuren van de vraagstelling.” Het rapport van TNO-STB stelt dat de relaties tussen de kennisinstellingen en de bedrijven te schaars zijn. “Het is inderdaad te weinig. Hoe dat komt? Je ziet de laatste vijf tot tien jaar een verschuiving optreden. Stel dat één van onze hoogleraren bij vijf bedrijven langsgaat, dan heeft hij nog geen vijf projecten. Relaties zijn relaties tussen mensen. Je hebt tijd nodig om dat op te bouwen. Als je kijkt naar de verblijftijd van de medewerkers aan de universiteit, dan praat je over tientallen jaren. Het bedrijfsleven is minder stabiel. Dat is een probleem dat we moeten overbruggen. Het aardige van het Amerikaanse systeem is dat het ‘hoppen’ tussen de universiteit en het bedrijfsleven daar veel vaker voorkomt. Als je naar het normale loopbaantraject van een wetenschapper aan de universiteit kijkt, zie je dat een verblijf van een aantal jaren in het bedrijfsleven wenselijk is. Dat is nuttig voor de persoonlijke ontwikkeling, maar ook voor het leggen van relaties. Als mensen bij elkaar in de keuken hebben gekeken en ook hebben kunnen meekoken, dan kun je die relatie uittillen boven de relatie van de individuen.” In welk stadium van zijn carrière moet een wetenschapper bij het bedrijfsleven aankloppen? “Het zou ideaal zijn als hij dat doet als hij midden dertig is, in de fase dat hij universitair docent is. Dat hij dan voor een jaar of drie, vier het bedrijfsleven ingaat en terugkeert wanneer hij een jaar of veertig is, want dan worden de hoogleraren benoemd.” Je loopt het risico dat je die man voorgoed kwijt bent door de betere salarissen in de privésector. “Dat klopt. Het probleem wordt herkend en erkend. Een aantal universiteiten is met bedrijven in gesprek. Het beeld bestaat dat uitwisseling voor beide partijen heel vruchtbaar kan zijn. De bereidheid om daarover te praten en te werken is zeker aanwezig. Maar het moet wederzijds zijn. Iemand die een aantal jaren in het bedrijfsleven heeft gewerkt, moet ook naar de universiteit kunnen komen. Onze wetenschappers zijn toch wat meer gericht op de vierkante millimeter. Mensen die een aantal jaren in het bedrijfsleven hebben gewerkt, werken breder. Dat betekent ook dat iemand die veertig is en tot nu toe in het bedrijfsleven heeft gewerkt, heel moeilijk inpasbaar is bij ons. De intentie is er. Maar het is verdraaid lastig.”

Lees dit PRO artikel gratis

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

  • Toegang tot 3 PRO artikelen per maand
  • Inclusief CTO interviews, podcasts, digitale specials en whitepapers
  • Blijf up-to-date over de laatste ontwikkelingen in en rond tech

Bevestig jouw e-mailadres

We hebben de bevestigingsmail naar %email% gestuurd.

Geen bevestigingsmail ontvangen? Controleer je spam folder. Niet in de spam, klik dan hier om een account aan te maken.

Er is iets mis gegaan

Helaas konden we op dit moment geen account voor je aanmaken. Probeer het later nog eens.

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

Heb je al een account? Log in

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

Heb je al een account? Log in