Kritiek op SCP-rapport legt probleem in het onderwijs bloot
In het rapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau ‘Van huis uit digitaal’ evalueren wij in hoeverre de infrastructuur en lessen op scholen in het voortgezet onderwijs hebben bijgedragen aan de doelstelling van de afgelopen kabinetsperiode; ‘learning to use’. Gebleken is dat het bezit en het gebruik van computers thuis voor dit doel belangrijker zijn dan de beschikbaarheid en het gebruik op school. Ook bleek dat school geen compensatie biedt voor achterstanden in digitale vaardigheden. Deze bevindingen leidden tot kritiek van minister Hermans (AG nr. 16) De definitie van digitale vaardigheden zou te veel gericht zijn op ‘technische’ vaardigheden en te weinig oog hebben voor strategische vaardigheden. Verder zouden cruciale vaardigheden, als het kunnen werken met spreadsheets, ontbreken. Zijn kritiek is merkwaardig, omdat wij digitale vaardigheden gemeten hebben met behulp van vragen uit de ICT-onderwijsmonitor van OC&W. Bovendien hebben wij strategische vaardigheden wel gemeten. Technische en strategische vaardigheden bleken analytisch echter niet goed te onderscheiden. Vandaar dat we een schaal voor digitale vaardigheden hebben gebruikt die vooral bestond uit technische vaardigheden. Over spreadsheetvaardigheden stelt Hermans dat vrijwel alle scholen hun leerlingen dat bijbrengen omdat dat zo belangrijk is. Hoewel uit de ICT-monitor blijkt dat leerlingen vrij goed met spreadsheets overweg kunnen, komt er ook uit naar voren dat driekwart van de leerlingen deze op school niet gebruikt. Dit ligt in lijn met onze bevindingen. Hermans heeft ook kritiek op de onderzoeksmethode. Het zou beter zijn vaardigheden te testen, dan leerlingen er naar te vragen. Natuurlijk is testen meer valide dan ondervraging. Binnen de onderzoeksopzet bleek dit echter niet te realiseren. Aansluiten bij een instrument uit de door OC&W zelf gehanteerde ICT-monitor was de ‘next best solution’. Voor het inschatten van de relatieve invloed van school en thuissituatie is cruciaal of verschillen in die vaardigheden goed in kaart worden gebracht. We hebben geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de gemeten verschillen. In de ICT-monitor wordt op zijn minst de suggestie gewekt dat de ICT- infrastructuur op school bijdraagt aan de eveneens zelfgerapporteerde vaardigheden van leerlingen. Maar dit is niet onderzocht, noch is rekening gehouden met de doorkruisende invloed van de thuissituatie. dat hebben wij wel gedaan. Omdat vrijwel alle leerlingen thuis over een computer beschikken en er daar mee leren omgaan kan ‘learning to use’ geen reden meer zijn voor investeringen in ICT in het onderwijs. Deze conclusie wordt ook niet bestreden. Hermans’ kritiek richt zich op ons voorbehoud bij de overstap naar ‘using to learn’. Volgens Hermans werkt het leren met de pc motivatieverhogend en leidt het tot betere leerprestaties. Wij stellen dat de didactische meerwaarde nog aangetoond moet worden. Onze twijfel komt niet voort uit de afwezigheid van onderzoek. De heer Simons haalt in zijn artikel in de (AG nr. 17) vijf onderzoeken aan die voor de didactische meerwaarde pleiten. Het is vrijwel uitsluitend onderzoek uit andere onderwijssituaties in het buitenland. Dit is aanleiding voor de vraag of deze effecten zich ook in Nederland voordoen. Er is ook buitenlands onderzoek beschikbaar met tegenover gestelde conclusies: inzet van ICT leidt niet tot betere prestaties. Uitgedaagd door de kritiek, hebben we onze gegevens nogmaals geanalyseerd, nu met het oog op de didactische meerwaarde. Uit deze analyse blijkt dat er geen samenhang bestaat tussen gebruik van computers bij de vakken wiskunde en Nederlands en de score van leerlingen voor deze vakken. Dat stemt ons tot terughoudendheid bij het van toepassing verklaren van buitenlands onderzoek op de Nederlandse situatie. Nader inzicht in de toepassing van ICT in het onderwijs in Nederland is daarom gewenst. Gevoegd bij de aangehaalde onzekerheid over hoe het nu verder moet met het ‘using to learn’ is ons pleidooi voor een pas op de plaats met investeringen in ICT – wat iets anders is dan stoppen – niet zo wereldvreemd. Ook wij twijfelen er niet aan dat met ICT in het onderwijs winst kan worden behaald. Met name op het gebied van de strategische vaardigheden die zo belangrijk worden gevonden. Maar het kunnen vinden, beoordelen en toepassen van informatie zijn geen specifiek ‘digitale’ vaardigheden, ze gelden ook voor het omgaan met ‘oudere’ media als televisie, radio, kranten en tijdschriften. Een vak media-educatie dat leerlingen deze vaardigheden al in het massamediatijdperk had kunnen bijbrengen, is nooit tot wasdom gekomen. Het voornaamste argument was dat het vak wel belangrijk was, maar scholen dit er niet nog eens bij konden hebben in het overladen curriculum. Het uitrollen van breedbandaansluitingen en interne netwerken op scholen heeft nu een situatie geschapen waarin een vernieuwde media-educatie een goede kans maakt. Leerlingen kunnen snel informatie op websites van kranten of televisiezenders, vergelijken en gevonden verschillen proberen te duiden. Ze kunnen leren analyseren welke adverteerders op welke doelgroepen – jongeren – mikken en hen tot kritischer consumenten maken. Dit soort vaardigheden leren ze echter niet wanneer ze bij de vakken Nederlands, scheikunde of economie met een tekstverwerker of spreadsheet aan de slag gaan. Het gaat dus eerder om een nieuwe invulling van bestaande pedagogische concepten over media-educatie dan om het computerpark dat op scholen is geïnstalleerd. Frank Huysmans en Jos de Haan,onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau Bijdragen in de rubriek Opinie staan los van de redactionele opvattingen van AG. De redactie behoudt zich het recht voor artikelen te redigeren en in te korten. Bijdragen voor de rubriek kunnen worden gestuurd aan: ag@wkths.nl onder vermelding van ‘opinie’. Automatisering Gids • 17-05-’02