Rechters gaan digitaal
Door de rechterlijke macht is de afgelopen jaren geïnvesteerd in nieuwe processystemen, bij diverse rechtbanken en gerechtshoven wordt geëxperimenteerd met het digitaal indienen van processtukken, met digitale dossiers en met het verhoren van personen via een videoverbinding. Ook heeft de rechter bij zijn oordeelsvorming de beschikking over een groot aantal informatiesystemen. Rechtspraak.nl wordt steeds meer gebruikt om het publiek te informeren over de rechterlijke organisatie en steeds meer rechterlijke uitspraken worden online gepubliceerd en automatisch naar ketenpartners verzonden. Kortom: we kunnen spreken van een ontwikkeling naar ‘elektronische rechtspraak’. Hoog tijd dus om de vraag te stellen wat dit betekent voor de kwaliteit van de rechterlijke procedure.
Er zijn zestien ‘beginselen van behoorlijke elektronische rechtspraak’ te formuleren die moeten waarborgen dat ook elektronische rechtspraak voldoet aan de kwaliteitseisen die voor rechtspraak gelden. Een aantal van deze beginselen heeft daarom betrekking op de risico’s die zijn verbonden aan het proces van digitalisering van rechtspraak. Een voorbeeld is het beginsel van ‘nevenschikking’, dat uitdrukt dat burgers niet mogen worden verplicht om digitaal te procederen. Vaak zorgt de inzet van ICT er echter voor dat de rechterlijke procedure sneller, efficiënter en effectiever verloopt. Een aantal beginselen drukt dan ook uit dat de kansen die digitalisering biedt, dienen te worden benut: technologie verplicht. (Andere beginselen zijn bijvoorbeeld: continuïteit, vindbaarheid, bestendigheid, betrouwbaarheid, persvrijheid en privacybescherming, publieke inzichtelijkheid, online publicatie.)
De beginselen van behoorlijke elektronische rechtspraak geven aan dat het proces van digitalisering van rechtspraak juridische gevolgen heeft. Procesdeelnemers en andere betrokkenen krijgen in een elektronisch verlopende procedure andere rechten en plichten dan zij voorheen hadden.
Ik bespreek drie voorbeelden, die zijn gebaseerd op de genoemde beginselen:
1 Procesdeelnemers krijgen er recht op dat rechters en advocaten digitaal werken;
2 Journalisten krijgen er recht op dat zij zittingen online mogen uitzenden;
3 In bepaalde gevallen is het zelfs niet uitgesloten dat procesdeelnemers mogen kiezen voor computerrechtspraak.
1 Rechters en advocaten moeten digitaal werken
Op termijn zullen rechters en advocaten digitaal moeten werken. Dat is een ontwikkeling die langzamerhand tot uitdrukking komt in jurisprudentie en wetgeving. In een aantal rechtszaken bleek het Openbaar ministerie een systeem dat het tot zijn beschikking had om de verblijfplaats van verdachten te controleren, niet te hebben gebruikt. De Hoge Raad verbond daar rechtsgevolgen aan en verplichtte daarmee het Openbaar ministerie om dit systeem voortaan te gebruiken. In recente wetgevingstrajecten wordt ook aan rechters een zekere verplichting opgelegd om digitaal te werken. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de wetgeving rondom het digitaal procederen met de rechter. In een aantal recente wetsontwerpen staat dat de rechter tijdens de procedure digitaal moet blijven communiceren. Dit is een ‘lichte variant’ van een juridische verplichting die op termijn voor alle juridische professionals zal gelden. Als zaken voortvarender kunnen worden afgehandeld door gebruik te maken van ICT, wordt het onrechtmatig om van deze mogelijkheid geen gebruik te maken.
2 Zittingen mogen online worden uitgezonden
Zittingen van rechters zijn in beginsel openbaar en dus voor iedereen toegankelijk. Toch is elke rechter op dit moment in staat om beperkingen op te leggen aan degenen die zittingen bijwonen. De rechterlijke macht heeft een persrichtlijn opgesteld die de rechter deze mogelijkheid geeft. De bevoegdheid baseert de rechter voor een deel op zijn wettelijke bevoegdheid om de ‘orde ter zitting’ te handhaven. Vroeger was het filmen met grote camera’s en belichting inderdaad een grove verstoring van de orde. Tegenwoordig kunnen met mobiele camera ’s opnamen van redelijke kwaliteit worden gemaakt. Dat verstoort de ‘orde ter zitting’ niet meer. Ook de privacybescherming van – vooral – verdachten in een strafzaak vormde tot nu toe een (begrijpelijke) grond voor het opleggen van beperkingen. Als een kleine vertraging wordt ingebouwd, is het mogelijk om de privacy van verdachten te beschermen en zittingen toch (online) uit te zenden. Het Joegoslavië-tribunaal werkt al jaren op die manier. Met andere woorden: dat de verantwoordelijkheid voor het al dan niet filmen tijdens de zitting bij de rechter ligt, is een opvatting die achterhaald is door technologische ontwikkelingen. Als een journalist een proefproces zou uitlokken tegen een rechtbank die hem verbiedt te filmen tijdens de zitting, zal het verbod naar mijn mening onrechtmatig worden verklaard.
3 Kiezen voor computerrechtspraak
In het verleden hebben, ook in Automatisering Gids (30 maart, 6 april en 4 mei 2001 en 4 oktober 2002), discussies gewoed over de vraag of computers kunnen of zullen rechtspreken. Een vooronderstelling waarvan in deze discussies meestal werd uitgegaan is dat rechtspraak altijd een complex proces is en dat een rechter zich over elke specifieke zaak een oordeel vormt. Dat is niet altijd het geval. Rechtspraak is zo nu en dan lopendebandwerk, omdat de beslissing al ligt besloten in rechterlijke beleidsregels of omdat een van de partijen geen verweer voert. Dat is bijvoorbeeld het geval bij onbetwiste geldvorderingen die in grote aantallen tegelijk worden afgehandeld. De rechter zet dan alleen nog zijn handtekening onder het vonnis. In sommige procedures wordt zelfs namens de rechter een stempel op het vonnis gezet. Dit geeft een ander perspectief op de vaak principiële discussie over computerrechtspraak. Rechterlijke beslissingen die nu ook al gestandaardiseerd en zonder echte rechterlijke bemoeienis worden afgehandeld zijn bij uitstek geschikt om geautomatiseerd, door ‘computers’, te laten afhandelen. Mensen die hun zaak voor de rechter brengen, zouden dan kunnen kiezen: afhandeling door menselijke rechters of een snellere afhandeling door een computer. Ik ben ervan overtuigd dat veel mensen dan voor de computer kiezen.
Het onderzoek naar beginselen voor elektronische rechtspraak, roept de vraag op of het wel gerechtvaardigd is om andere eisen te stellen aan elektronische rechtspraak dan wij aan traditionele rechtspraak stellen. Aan het versturen van (papieren) processtukken worden nu geen beveiligingseisen gesteld, schriftelijke handtekeningen worden zelden gecontroleerd, niemand vraagt zich af hoe rechters worden ondersteund in hun beslissingsproces. De enige reden om dit in een digitale omgeving wél te doen, is dat de techniek het ons mogelijk maakt om andere eisen te stellen. Het is onvermijdelijk dat de eisen die we aan traditionele rechtspraak stellen, hierdoor ook hoger zullen worden. Misschien wel zo hoog, dat menselijke rechters er nauwelijks meer zonder technologische ondersteuning aan kunnen voldoen. Op eigen kracht kunnen ze het zeker niet meer. De vraag is dan niet zozeer of computers kunnen rechtspreken, maar of rechters nog kunnen rechtspreken.
Ronald van den Hoogen is in maart gepromoveerd aan de Universiteit Utrecht op een onderzoek naar ‘E-justice, beginselen van behoorlijke elektronische rechtspraak’. Hij werkt sinds 2002 bij de directie Rechtsbestel van het ministerie van Justitie en schrijft op persoonlijke titel.