Van Bellen
Europa denkt erover gegevens van personen langdurig op te slaan ten behoeve van terrorismebescherming en opsporing. Positief of negatief? Niet alleen marketeers houden ervan om zoveel mogelijk informatie over potentiële klanten te verzamelen. Ook politie en justitie zoeken naar manieren om de gangen van verdachten na te gaan en netwerken in kaart te brengen. Zij hebben momenteel al de bevoegdheid om de verkeersgegevens die telecom- en internetaanbieders voorhanden hebben te vorderen. De aanbieders mogen alleen gegevens bewaren zolang wordt voldaan aan de Wet Bescherming Persoonsgegevens. Dat betekent: niet langer bewaren dan nodig is, niet meer bewaren dan nodig is etc. De gegevens worden dus (voorzover überhaupt opgeslagen) na korte tijd verwijderd, met een enkele uitzondering zoals de bewaarplicht voor locatiegegevens van prepaid mobiele telefoons. In Europa speelt nu de gedachte een verplichting te ontwikkelen voor het langer (één tot drie jaar) opslaan van ‘verkeersgegevens’. Een lastige discussie. In de roulerende voorstellen is bijvoorbeeld een duidelijke omschrijving van de ‘verkeersgegevens’ niet voorhanden. Het zou uitsluitend om ‘procedurele’ gegevens gaan, niet om inhoud. Maar wat zijn dat voor gegevens? Moeten bijvoorbeeld de URL’s worden opgeslagen van sites die iemand bezocht heeft? En zegt het bezoek aan bijvoorbeeld ‘cyberjihad.blogspot.com’ iets over het risicoprofiel van de persoon die die site heeft bekeken? En wat kun je eigenlijk bereiken met al die opgeslagen gegevens? Met andere woorden: hoe effectief is die verplichte opslag? Zeker omdat er ook aanzienlijke kosten mee gemoeid zijn voor allerlei (markt-)partijen. Een belangrijke vraag is ook of die gegevens in combinatie met andere gegevens die de overheid heeft, in de toekomst leidt tot het maken van profielen, zoals de Verenigde Staten momenteel doen op basis van informatie die zij vergaren over passagiers die het land bezoeken of passeren. Bedoeling is dus dat we binnen Europa gegevens met elkaar uitwisselen. Hierop is de Europese privacyrichtlijn van toepassing. Op basis van deze richtlijn hebben wij in Nederland de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP). Deze wet en richtlijn stellen strenge eisen aan het doorgegeven van persoonsgegevens. Vooral aan landen buiten de Europese Unie, die vaak (zoals de Verenigde Staten) minder privacybeschermende wetgeving hebben. Van geval tot geval moet uitgezocht worden welke gegevens aan wie verstrekt mogen worden. Ook hierover is op Europees niveau veel gebakkeleid. Sommigen vinden dat alles in het werk gesteld moet worden om terrorisme te voorkomen, anderen vinden dat het niet juist is de gegevens van Europeanen in Amerikaanse databases te laten opnemen zonder garanties over beperkte inzage of bewaringstermijn. In principe gaat het niemand iets aan welke geloofsovertuiging iemand heeft of welke boeken hij leest, maar voor het voorkomen van bijvoorbeeld aanslagen of het opsporen van moordenaars zou het nuttig kunnen zijn deze gegevens te gebruiken. Alsnog is het van groot belang dat deze gegevens worden beschermd en na verloop van tijd ook weer worden verwijderd. Het uitwisselen met derde landen zal de komende decennia nog wel onderwerp van debat blijven. Moeizame discussies waarbij de helft van de betrokkenen niet precies weet waarover het gaat. De eerste stap is het identificeren van een probleem (het niet kunnen voorkomen van alle aanslagen) en daarbij onderzoeken of een bewaarplicht de oplossing vormt. Volgens critici (waaronder een groot deel van het Europees Parlement) ontbreekt zo’n motivatie. Is noodzaak van de bewaarplicht eenmaal gemotiveerd, dan kun je deze afwegen tegen de belangen van de burgers, dus in afstemming met de maatschappij en niet in een achterkamertje van beleidsmakers. Stap twee: transparantie dus. De derde stap is het indienen van een wetsvoorstel waarbij duidelijkheid wordt verschaft over de effectiviteit van de maatregelen. En ook dat communiceren. Voor onze maatschappij en onze economie kunnen we ons als Europa (en als Nederland) niet veroorloven om lapje voor lapje de lappendeken ‘zorgvuldige informatiemaatschappij’ te creëren. Het vergt visie en communicatie. Werk aan de winkel voor Donner c.s. en zeker niet alleen juridisch werk. Arie van Bellen is directeur van ECP.NL, platform voor eNederland, en lid van de door de EU ingestelde Europese adviesgroep van deskundigen voor eEurope.