WWW na tien jaar: verjongen of bezwijken
Tien jaar WWW.
Tussen de eerste probeersels van hobbyisten die in 1993 met modems aan hun 386pc’s het (nog niet zo erg) wereldwijde web bestormden, en het webmobieltje dat ons nu via GPS feilloos naar elke eindbestemming brengt, liggen niet meer dan tien jaar. Toch is het web voor professionals een onmisbare informatiebron geworden en email een snel en even onmisbaar communicatiekanaal. Bedrijven gingen er een elektronisch marketing en verkoopkanaal op vooruit. De afgelopen tien jaren hebben de wereld veranderd. Wie geen toegang tot het web heeft, telt niet meer mee. Een bedrijf zonder eigen website trouwens ook niet.
Het internet bestond al een paar jaar en groeide als kool toen de ‘vader van het world wide web’, de bij Cern in Zwitserland werkzame computerwetenschapper Tim BernersLee (48), in 1989 hypertext uitvond: het muisklikgevoelige woord, zinsdeel (en later grafische beeld), inhoudende een doorverwijzing (hyperlink) en een netwerkroutebeschrijving naar een document of bestand elders in een computer of database. In een programma dat hij in NeXTStep voor de toenmalige NeXTcomputer had geschreven, kon hij hyperlinks aan het werk zetten op zijn ‘world wide’ web van servers dat vooralsnog alleen binnen Cern in Europa werkte.
BernersLee’s hypertextmethode werd de opvolger van Gopher. Het programma Gopher kon alles vinden op het web, maar weinig gebruikers konden het vanaf de commandoregel vertellen wat en hoe. De oplossing van dit Gopherprobleem werd teruggebracht tot zoiets simpels als een muisklik op een hyperlink met achterliggende netwerkfunctionaliteit.
Stap voorwaarts
In 1992 kwam Amerika online op het web met een eerste webserver bij het Stanford Linear Accelerator Center (SLAC) in Californië. Een beslissende stap voorwaarts volgde in 1993 toen de nog vrijwel uitsluitend professionele internetgemeenschap werd aangemoedigd WWW te poorten naar de Unix en Windowsplatforms. Voor Unix’ XWindows kwamen de WWWclients Erwise, ViolaWWW en Midas beschikbaar. Voor Windows werd dat Cello. De grote doorbraak naar de modemhobbyisten en vandaar naar het grote publiek kwam niet veel later, toen Marc Andreessen van het Amerikaanse National Center for Supercomputing Applications (NCSA), de gebruiksvriendelijke en op ViolaWWW geïnspireerde browserclient Mosaic voor Windows schreef en publiekelijk beschikbaar stelde. Netscape volgde met een fraaie grafische browser met ingebouwde ‘mail client’ en toegang tot nieuws en discussiegroepen op Usenet.
‘Internet’, ‘email’ en ‘world wide web’ werden sleutelwoorden die toegang beloofden tot een nieuwe wondere (cyber)wereld, die letterlijk geen grenzen kende. De vaart kwam in de verkoop van pc’s, providers van internettoegang boden hun diensten aan. Microsoft fronste nerveus de wenkbrauwen en begon boos te vermoeden dat er buiten het bedrijf om iets massaals en wereldwijds gaande was.
Toekomst
De ontwikkelingsgang van het WWW naar de nabije en enigszins overzienbare toekomst voert langs drie deels gescheiden, deels samen komende, soms overlappende en verder parallel lopende trajecten: mens/machine, mens/mens en machine/machinecommunicatie. Ze kunnen leiden naar een toekomst waarin het web doordringt tot in de haarvaten van gezin en samenleving, en van de nu nog zo gekoesterde persoonlijke levenssfeer weinig overlaat.
AUTEUR: Nico Baaijens
Mens/machinecommunicatie
Massacommunicatiedeskundigen zijn nog steeds verbaasd over de massale toeloop van het Amerikaanse, Europese en OostAziatische publiek naar internet en het WWW in de tweede helft van de jaren negentig. Even verbaasd tonen zich computer en netwerkdeskundigen over de gelijktijdige ultrasnelle verbreiding van webservers tot in afgelegen en geïsoleerde uithoeken van de aardbol.
Deze explosieve ontwikkeling liep ongeveer parallel met de omhelzing van de pc door particulieren. Toen de microcomputer begin jaren tachtig betaalbaar werd, luidde de algemene vraag van de particulier: ‘Wat moet ik met zo’n ding?’ Een terechte vraag, want afgezien van spelletjes en enkele quasinuttige programma’s als ‘Huishoudboekje’ en ‘Ovenrecepten’ was er voor de gewone huis, tuin en keukengebruiker geen enkele zinvolle applicatie voorhanden. Tekstverwerking en spreadsheets gingen aan hem voorbij. De geringe omvang van zijn correspondentie rechtvaardigde de aanschaf van een pc en een dure printer niet.
Begin jaren negentig kwam geleidelijk aan de vaart in de productie en verkoop van pc’s toen de grafische resolutie aanvaardbaar werd, de cdrom doorbrak en de magische schijfjes encyclopedische informatie en interactieve toepassingen als cursussen op de schermen brachten. De pc werd een hype. Radio en tv zwengelden de ontwikkeling krachtig aan. Computerwijsneuzen verdrongen zich voor camera’s en microfoons. Ze maakten iedereen die niet van de computer hield, uit voor ‘digibeet’ en degene die dat wel deed voor ‘computerverslaafde’, wanneer werk, huwelijk en nachtrust er onder leden.
Het klimaat verbeterde snel en was zo goed als ideaal toen het web na 1995 eenmaal doorbrak. Internet service providers (ISP’s) met landelijke netwerken en servers in alle telefoondistricten droegen daar flink aan bij door de eindgebruikers in heel Nederland toegang te verlenen tegen lokaal telefoontarief. De thuisgebruiker die online ging en aan ‘t ‘websurfen’ sloeg, kreeg de indruk dat hij inderdaad een wereldomspannend netwerk bereed en dat de wereld aan zijn voeten lag. De toestroom nam meer dan lawineachtige vormen aan. Een kwestie van informatievraag en aanbod. Met het grootste gemak overkwam het WWW het dode punt waar PTT’s Viditel niet overheen kon komen en aan ten onder ging: geen gebruikers bij gebrek aan informatieaanbod en geen informatieaanbod bij gebrek aan gebruikers. Eind 1994 telde het web 10 miljoen gebruikers en tienduizend servers waarvan er tweeduizend commercieel waren. Begin 1995 werd het internationale World Wide Web Consortium (W3C) opgericht met als doel de tomeloze groei nog enigszins in de hand te houden.
In de daarop volgende paar jaar veroverden internet en WWW zich naast radio, tv en telefoon een vaste plaats als interactief medium in steeds meer huisgezinnen. Want daar kwam steeds meer de nadruk op te liggen: op de interactiviteit; het nieuwe vermogen van de mens om met complexe machines zinvol te communiceren. Aanbieders van diensten als banken, verzekeraars, makelaars, advocaten en relatie en reisbureaus meenden nieuwe markten aan te boren en openden webshops. Vooral toen de gebruiker ontdekte dat onlineinteractiviteit voordeliger, sneller en kwalitatief beter is dan offlinedatabasegebruik vanaf cdrom. Voor de prijs van een schijfje met daarop bijvoorbeeld de NS Reisplanner of de ANWB Routeplanner kan honderden malen van de websites van NS en ANWB de meest actuele informatie worden opgehaald en afgedrukt.
Bij veel thuisgebruikers stond ‘internet’ (het verschil tussen WWW en internet werd en wordt nog steeds niet scherp gezien) vele uren per dag en in de weekends continu aan voor surfen, mailen, chatten, interactive games, webshoppen enzovoorts. In afwachting van een totaal verglaasde wereld en de eenwording van pc en interactieve tv, doet ADSL als tussenoplossing zijn intrede en kan iedereen die dat nodig vindt ‘z’n internet’ de hele dag aan laten staan.
Een structureel en toekomstbepalend cultuurverschijnsel? Voor de ecommercie opende zich een veelbelovend verkoopkanaal. Wie op zoek is naar ‘hightech minded’ en financieel draagkrachtige kopers, vindt die op het WWW. Ze moeten alleen nog naar de webwinkels worden gelokt, dus: ‘kijk snel op WWW.driehaleneenbetalen.nl...’.
Een misvatting, zo blijkt nu achteraf. Ehandel tussen bedrijven oftewel business to business (B2B) floreert minder dan voorspeld en business to consumer (B2C)webshops en portals verdwenen even snel als ze opkwamen. Slechts in zeldzame gevallen konden structurele omzetstijgingen en/of hogere bedrijfswinsten worden aangetoond als gevolg van verkopen via het web.
Mens/menscommunicatie
Eenmaal ‘los’ op WWW en bedreven in het gebruik van de browser, ligt de nieuwe wereld van de grenzeloze mens/menscommunicatie nog slechts één button verderop. De mogelijkheid om briefjes met één muisklik ter elektronische post te bezorgen en de wetenschap dat het mailtje binnen enkele uren en ongeacht de afstand, zijn bestemming bereikt, spreekt tot de verbeelding en stimuleert de communicatie. Zeker als wordt ontdekt dat gescande kiekjes, ingesproken geluidsfragmenten en zelfs videofilmpjes ook mee kunnen op transport.
Onbevangen werpt vooral de schoolgaande en oudere jeugd zich in email, nieuwsgroepen, ICQ, sms, webtelefoon, pagers en in de chat of babbelboxen met of zonder webcam. Maar ook dit massaverschijnsel heeft zijn schaduwkanten. De ongeremde mens/menscommunicatie over het WWW maakt mensen kwetsbaar, bedreigt de persoonlijke levensfeer en werkt perversies zoals kinderverleiding en de verspreiding van kinderporno in de hand. Maar los daarvan tonen met name sociologen zich gefascineerd door de intensieve mens/menscommunicatie via computers en de toenemende connectiviteit.
Het Amerikaanse Institute For The Future (IFTF) heeft begin dit jaar wetenschappelijk onderzoek gedaan naar connectiviteit en de vorming van sociale netwerken onder jongeren tussen de 13 en 27 jaar in de VS, Japan, het Verenigd Koninkrijk, Finland en Zweden. Doel van het onderzoek was het in kaart brengen van de functies, de vormen en de omvang van de relaties en de tijdsduren en de frequenties van de interacties. Dat leidde tot conclusies met betrekking tot bijvoorbeeld de sociale ‘voorwaarden’ om van een modern sociaal netwerk deel te kunnen uitmaken. Het blijkt dan dat allerlei producten als kleding, sieraden, cd’s, dvd’s, spelcomputers, mobiele telefoons, cosmetica enzovoorts, de vaste onderwerpen van gesprek zijn ‘waar je over mee moet kunnen praten’. De producten worden doorgaans direct na, maar ook vaak nog tijdens de chats gekocht bij webshops waarvan de URL’s onderling worden doorgegeven. Volgens het IFTF kunnen productontwikkelaars en marketeers hun voordeel doen met deze ‘wetenschap’. Het onthullende en gedetailleerde IFTFrapport ‘Social Networks in the World of Abundant Connectivity’ is dan ook voor veel geld te koop.
Aan de zakelijke en professionele kant is interactieve mens/menscommunicatie geheel of deels over de openbare infrastructuur, eveneens een interessante en (reis)kostenbesparende toepassing. Hier ondervindt men evenwel steeds meer problemen en vertragingen als gevolg van bandbreedteschaarste. Chipsfabrikant Intel haalde enkele jaren geleden de wereldpers door te laten zien hoe chipsontwerpers verspreid over het Amerikaanse continent en in Japan interactief, creatief en gedisciplineerd aan CADterminals aan één centraal superontwerp werkten: de Pentiummicroprocessor. De demo stimuleerde de vorming van zogenoemde Interconnected Workgroups bij bedrijven en organisaties met geografisch verspreide nevenvestigingen. In veel gevallen verdwenen de virtuele samenscholingen even snel als ze de kop opstaken als gevolg van de sterk toenemende schaarste aan bandbreedte op het wereldwijde web. Een euvel waar ook elearningapplicaties onder lijden. Het virtuele klaslokaal waarin wereldwijd ‘live’ les wordt gegeven, biedt tal van voordelen maar moet noodgedwongen vaak buiten de openbare infrastructuur op zoek naar bandbreedte.
Gebrek aan bandbreedte vertraagt ook de ontwikkeling van (video)telefonie over internet en het aanbieden van streaming data (digitale paytv) over het WWW.
Machine/machinecommunicatie
Kenners van internet en het WWW en zelfs ‘vader’ Tim BernersLee betwijfelen al enkele jaren openlijk of het web in zijn huidige vorm kan overleven. De massale toeloop van particulieren met breedbandige en ‘streaming data’toepassingen als ‘virtual reality games’, webcams, webtelefoons en de uitwisselingen van omvangrijke mediabestanden, maken de opstoppingen op de infrastructuur steeds talrijker en langduriger. Daar kan het nog steeds groeiende aantal commerciële pagina’s met grafische banners en multimediale advertenties en andere aandachttrekkers nog bij worden opgeteld.
Er worden diverse onderzoeksinspanningen gedaan om internet en het WWW van een langzame verstikkingsdood te redden. Voor de wetenschappelijke wereld zoekt de internet2 Research Channel Working Group een vluchtweg naar een tweede, besloten en breedbandig internet waartoe de particulier en de commercie geen toegang krijgen.
Een ander project onder de naam PlanetLab wil ingekapselde en afgeschermde en voor eigen gebruik bestemde extra bandbreedte toevoegen aan de bestaande op het WWW. PlanetLab is een initiatief van Intel en een zestigtal Amerikaanse universiteiten en wetenschappelijke organisaties en bestaat in de experimenteerfase al uit 160 servers op 65 locaties in zestien landen. De verwachting is dat het aantal servers in 2005 vertienvoudigd zal zijn.
Of ontlasting en toevoeging voldoende bandbreedte gaan bieden om George Orwells Brave New World in de toekomst tot realiteit te maken, blijft de vraag. Zo’n situatie kan inderdaad werkelijkheid worden als onder de bestaande mens/machine en mens/mensinfrastructuren de kabels, buizen en riolen van een wereldomspannend en grenzenoverschrijdend machine/machinenetwerk worden gevlochten. En wanneer alle apparaten in de toekomstige huisnetwerken adresseerbaar zijn en zelfstandig gegevens kunnen versturen en informatie en software kunnen ontvangen.
Het gemak gaat de mens nog veel meer dienen in de toekomst, maar nu tegen een forse prijs: zijn privacy.