De hacker is een blanke mannelijke crimineel
In 2003 waren ruim 10 miljoen Amerikanen het slachtoffer van een of andere hacker. De schade die de geveltoeristen van internet vorig jaar beraamden wordt wereldwijd geschat op circa 220 miljard dollar. Dat neemt niet weg dat binnen het daderprofiel nog altijd ruim plaats is voor de romantische mythe van de goedaardige hacker.
Het synoniemenwoordenboek van Van Dale is nogal pertinent: ‘inbreker’ is synoniem voor ‘dief’, ‘dief’ op zijn beurt is synoniem voor ‘misdadiger’. Is een hacker dan ook altijd een inbreker en dus een dief en een misdadiger? Vooroordeel en mythevorming willen dat aan de modale hacker vaak een aimabel profiel wordt toegeschreven, dat van de ‘lonesome cowboy’ van internet, de vrijbuiter die ten strijde trekt tegen commercie en verloedering, de elektronische bolleboos die zijn medestanders keer op keer weet te verbazen met zijn technologisch vernuft, de omgevallen boekenkast die regeert over een Unix-systeem zoals Schumacher over zijn Ferrari.
Een wetenschappelijke studie naar het daderprofiel van hackers laat van die eenduidige interpretatie weinig heel. Christian Fötinger en Wolfgang Ziegler, beiden als wetenschappelijk onderzoeker verbonden aan de universiteit van Krems (Donau), hebben in opdracht van RSA Securities een daderprofiel geboetseerd van de hacker als potentiële computercrimineel. In ‘Understanding a hacker’s mind’ zijn beide vorsers streng met betrekking tot het zogenaamd goedaardige karakter van de hacker die alleen maar heeft ingebroken om de veiligheid van een systeem te testen, terwijl hij bovendien alleen maar een beetje zou hebben rondgekeken en verder helemaal niets heeft gestolen. Zelfs al zou de hacker in kwestie inderdaad alleen maar een beetje hebben rondgeneusd in de elektronische paperassen van zijn slachtoffer, dan nog, zo stellen de vorsers, behoort deze hacker tot het slag der criminelen dat zich ten onrechte toegang heeft verschaft tot het eigendom van derden waarvan de achterdeur per ongeluk niet goed afgesloten was. Inbraak is inbraak, ook al gebeurt dat met de beste bedoelingen en met een digitale koevoet.
Fötinger en Ziegler menen echter dat de goegemeente wel degelijk een onderscheid moet maken tussen de ‘goede’ en de ‘slechte’ hackers. De ‘good guys’ worden dan ‘hackers’ genoemd en de stoute jongens ‘crackers’.
Vier typen
Van oudsher kent cyberspace vier typen hackers. Allereerst zijn er de computerprogrammeurs die veelal in de jaren zestig in de VS hun opleiding kregen, alumni van het MIT of Stanford bijvoorbeeld, voor wie het label ‘hacker’ een erecode was. Het gaat om de allereerste gebruikers van minicomputers en ‘timesharing’. Deze hackers hebben misschien weinig respect voor de privacy van derden, maar ze houden er tegelijk ook zelden vileine bedoelingen op na. Leden van de open-sourcegemeenschap worden tot deze eerste categorie gerekend. Maar ook mensen zoals Linus Torvalds, de ontwikkelaar van Linux, of Richard Stallmann, oprichter van de Free Software Foundation. Deze hackers willen in de regel volstrekt niets te maken hebben met de andere drie categorieën.
Scriptkiddies en cyberpunks, meestal niet veel ouder dan 12 tot 30 jaar, vormen een tweede groep veelal puberale computervandalen die geen mallemoer geven om ethiek en rechtschapenheid, maar die kicken op prestige en om die reden wild om zich heen slaan in cyberspace.
Een derde categorie bestaat uit professionele criminelen, de ware crackers, die leven van hun inbraken en van het verkopen van informatie. Niet zelden worden deze crackers ook geëngageerd door overheden zowel als door het bedrijfsleven voor industriële en andere vormen van spionage.
De laatste categorie, bestaande uit code- en virusschrijvers, rekenen de vorsers eveneens tot het rijk der crackers. Over deze laatste groep is echter weinig meer bekend dan dat ze het over het algemeen aan anderen overlaten om de kwaadaardige code die ze geschreven hebben via internet te verspreiden.
De vorsers hebben ook gekeken naar andere kenmerken. In de praktijk blijken hackers en crackers over het algemeen blanke hoog opgeleide mannen te zijn, zelden of nooit gaat het om vrouwen en veelal ook niet om gekleurde mensen. Dat neemt niet weg dat racisme absoluut taboe is in hackerskringen. Het is verder een misvatting dat de nerds een onderontwikkeld seksleven zouden hebben. Wel blijken ze weinig talent te hebben voor het aangaan van emotionele banden. Anders echter dan het vooroordeel het wil, zijn hackers allerminst beperkt in hun intellectuele interesses en mogelijkheden. Sterker nog: hoe beter een hacker in het hacken is, des te meer interesses blijkt hij op te brengen voor andere intellectuele uitdagingen.
Een en ander neemt niet weg dat onder hackers meer gedragsstoornissen voorkomen dan onder andere bevolkingsgroepen. Opvallend is dat in dit verband het syndroom van Asperger genoemd wordt. Wie meer houvast wil om hackers en crackers van gewone stervelingen te kunnen onderscheiden, kan er verder rekening mee houden dat ze vaker katten dan honden hebben, dat ze even vaak hun persoonlijke hygiëne verwaarlozen en dat ze er een allerbelabberst handschrift op nahouden.