25 jaar werken aan open software
Unix, in 1969 voorgesteld door ontwikkelaars bij Bell Laboratories, werd door velen gezien als het ‘universele besturingssysteem’ waardoor hardware van divers pluimage zich op dezelfde manier zou gedragen. Maar de ene leverancier na de andere paste Unix aan op de eigenaardigheden van de eigen hardware, met als gevolg dat er vele smaken van Unix kwamen die niet met elkaar overweg konden.
In 1984 werd het programmeur Richard Stallman te veel. Hij besloot om een besturingssysteem te bedenken waarop geen enkele fabrikant het alleenrecht zou kunnen laten gelden. Het zou een op Unix lijkend besturingssysteem moeten worden. Stallman ging zelfs zover dat hij zijn baan bij het Massachusetts Institute of Technology (MIT) opzegde, om te voorkomen dat de rechten op zijn ideeën op een moment bij dat instituut zouden berusten. Hij wilde geheel vrij zijn, zijn eigen koers varen.
Het werk van Stallman mondde uit in een lijvig document, met daarin een beschrijving van GNU, zijn de afkorting van ‘GNU’s not Unix’. Phipps: “De naam is een gekunstelde woordgrap die is bedacht om aan te geven dat GNU weliswaar geen Unix is (want dat zou ellende hebben opgeleverd met Bell Labs dat toen nog de rechten bezat), maar wel heel veel overeenkomsten ermee vertoont. Een jaar later richtte Stallman de Free Software Foundation (FSF) op, een groep die vooral actief werd in de omgeving van Massachusetts.”
Aan de andere kant van de Verenigde Staten zat men ook niet stil. Aan de universiteit van Berkeley had Bill Joy een idee voor open software. De latere medeoprichter van Sun Microsystems had in zijn studietijd de code van Unix van zeer nabij mogen aanschouwen. Hij bouwde een groot aantal nieuwe functies in de software, die hij uiteindelijk onder de naam Berkeley Software Distribution (BSD) begon te verspreiden.
Er moest voor BSD wel een bedrag betaald worden, maar dat was zo laag dat de software in feite gratis was. “Wat volgde was een nog niet eerder vertoonde eensgezindheid tussen de westkust en de oostkust van de VS”, zegt Phipps. “Normaliter hebben de twee zijden van het continent een zienswijze die niet met elkaar vergeleken kan worden, maar in dit geval was er vrijwel geen verschil van mening.”
Terwijl deze tegenbeweging ontstond, werd IBM het vuur na aan de schenen gelegd. Het concern werd beschuldigd van oneerlijke praktijken, waardoor de concurrentie benadeeld werd. Big Blue besloot om zijn software te ontbundelen van de hardware. Phipps: “De situatie van 25 jaar geleden met IBM hebben we nu eigenlijk weer. Je hoeft eigenlijk alleen maar de bedrijfnaam te vervangen door Microsoft. Ook nu streven de gebruikers naar vrijheid, bijvoorbeeld de vrijheid om een eigen internetbrowser te kiezen en die te gebruiken in combinatie met software van Microsoft.”
In het GNU-concept is sprake van vier fundamentele vrijheden, zoals de vrijheid om de broncode van de software te mogen bekijken. “Het ging niet alleen om het bekijken, maar ook om de vrijheid om in die broncode eigen wijzigingen aan te brengen. Gebruikers konden de programmatuur zo aanpassen aan hun eigen behoefte. Tevens kregen ze de vrijheid om de aangepaste software – uiteraard in combinatie met de bijbehorende software – verder te verspreiden. De belangrijkste vrijheid was echter het recht om de software overal te mogen gebruiken. Geen leverancier dus die wel even bepaalde waar een bepaald pakket mocht draaien en waar niet.”
Stallman was aan het begin van zijn loopbaan verzeild geraakt in kringen van hackers. Daar was het gewoonte bron-codes mee te sturen met iedere softwarewarevondst die iemand had gedaan. “Maar het feit dat je kunt hacken wil nog niet zeggen dat je ook uitmuntend kunt programmeren”, zegt Phipps. “Stallman was geen programmeur, dus bleven zijn inspanningen beperkt tot het schrijven van de basisdefinities van een geheel vrije vorm van Unix. En toen kwam ‘de verrassing uit Finland’, in de persoon van Linus Torvalds. Hij kon wel goed programmeren en zette het gedachtengoed van vrije software om in een systeem dat de naam Linux kreeg.
Tegenwoordig wordt dit type software aangeduid met open-sourcesoftware en wordt het wel en wee ervan in de gaten gehouden door het Open Source Initiative (OSI). Deze organisatie ziet erop toe dat niet aan de vrijheden van open-sourcesoftware wordt getornd. Behalve de genoemde vrijheden is er ook een anti-discriminatieartikel gedefinieerd. Daarin staat dat geen enkele persoon of groep personen uitgesloten mag worden voor het gebruik van software. Ook mag een pakket geen belemmering vormen voor een ander stuk software.
Een gebruiker die pakket A wil gebruiken, moet zonder problemen pakket B daarnaast kunnen zetten. Wanneer A de werking van B zou belemmeren, wordt de kwalificatie open-sourcesoftware van pakket A afgepakt.
Open-sourcesoftware is goedkoper dan de software die specifiek van één bedrijf is. “En toch is dat kostenaspect nauwelijks van belang. De organisaties die overstappen op open source, doen dat vooral omdat ze dan de macht in handen hebben. Zij zijn de baas over de software en niet een of andere firma op afstand”, stelt Phipps. Voor de programmeurs is de grote aantrekkelijkheid van open-sourcesoftware dat ze zich kunnen concentreren op deeltaken. “Ze hoeven niet in hun eentje een heel project van de grond te tillen. Door de samenwerking van een groep mensen kan een applicatie bovendien sneller klaar zijn dan bij een traditionele vorm van ontwikkelen.”
automatiseringgids.nl