Een wettelijk recht op interoperabiliteit is al jaren voorhanden
Natuurlijk. Tegenwoordig heeft vrijwel iedereen, van politicus tot ‘net-savvy’ burger, een uitgesproken mening over digitale technologie.
Internet, computerprogramma’s en standaarden zijn niet langer politiek-neutraal en blijkbaar de ondernemers die de producten en diensten aanbieden ook niet. De saaie informatietechniek van vroeger waar slechts wiskundigen en andere academici warm voor liepen veranderde aan het begin van de 21ste eeuw in een reeks van heetgebakerde kwesties: spam, open-sourcesoftware, ‘digital rights’-management en wat dies meer zij.
Met interoperabiliteit lijkt het dezelfde kant op te gaan. Wakker geworden openbaar bestuur en ICT-bedrijven geven daar plotseling hun eigen invulling aan, al naar gelang persoonlijke voorkeur en gestoeld op eigen belang. Akkoord. Het recht op vrijheid van meningsuiting floreert, mede dankzij nieuwe technologieën, als nooit tevoren.
Maar het gaat ook om de vraag: Welke vorm van interoperabiliteit bedoelen we? Zo onderscheidt de Europese Commissie voor een interoperabiliteitsraamwerk in het kader van eGovernment (2004) organisatorische, semantische en technische interoperabiliteit. Bij de eerste vorm gaat het om het definiëren van de organisatiedoelen en het herontwerpen van de (primaire) processen van een organisatie. Semantische interoperabiliteit ziet daarentegen toe op het bepalen van de exacte betekenis van de uit te wisselen informatie en op het zorgdragen dat de verstrekte informatie die inhoud en vorm krijgt dat deze voor elke betrokken applicatie begrijpelijk en verwerkbaar is, ook als die applicatie daar oorspronkelijk niet voor is ontworpen.
En onder technische interoperabiliteit vallen volgens het dagelijks bestuur van de Europese Unie alle technische vraagstukken die van belang zijn voor de verbinding van de betrokken processen, diensten en systemen. Hierbij horen ook zaken als de interfaces, verbindingsaspecten, integratie van gegevens en middleware, presentatie en uitwisseling van gegevens, toegankelijkheid en beveiliging.
In ieder geval mogen de opvattingen over technische interoperabiliteit niet al te ver van de moederkerk afdrijven, nu de Europese wetgever destijds interoperabiliteit in softwareperspectief bewust en nadrukkelijk juridisch heeft willen kaderen. Destijds was rondom 1990. Toen woedde er in Europa een felle intersectorale strijd, aangewakkerd en aangevoerd door in twee kampen verdeelde Amerikaanse ICT-bedrijven. Nederland sliep, ons parlement incluis.
Het uiteindelijk bereikte compromis leidde tot een ruime definitie van interoperabiliteit en daaraan verbonden, een strak geclausuleerd wettelijk interoperabiliteitsrecht voor iedere licentienemer van een computerprogramma, vastgelegd in de uit 1991 stammende Richtlijn softwarebescherming.
De considerans zegt onder meer: “Overwegende dat een computerprogramma de communicatie en wisselwerking met andere componenten van een computersysteem en met gebruikers ervan moet verzorgen en dat hiervoor een logische, en waar nodig, fysieke koppeling en interactie is vereist, waardoor tussen alle elementen van de programmatuur en apparatuur in al door deze te vervullen functies enerzijds, en andere programmatuur en apparatuur, alsmede de gebruikers anderzijds een passende wisselwerking mogelijk is.”
Over de vraag wat interoperabiliteit nu eigenlijk is (de richtlijn spreekt overigens verwarrend van ‘compatibiliteit’), spreekt de considerans als volgt: “Overwegende dat de functionele koppeling en interactie algemeen met de term ‘compatibiliteit’ wordt aangeduid; dat een dergelijke compatibiliteit kan worden omschreven als ‘het vermogen om informatie uit te wisselen en om deze uitgewisselde informatie onderling te gebruiken’.”
Onze wetgever heeft de communautaire voorschriften omgezet en opgenomen in onze Auteurswet. In Artikel 45m is ‘compatibiliteit’ vervangen door ‘interoperabiliteit’. Om dit te bereiken, mag je als licentienemer bepaalde dingen doen – zoals kopiëren en decompileren – die de licentiegever (dus de juridisch eigenaar van de softwarecode) nooit bij licentiecontract kan verbieden. Wie weet dat eigenlijk?
Attentiepunten» Het begrip ‘interoperabiliteit’ (compatibiliteit) in softwaretechnische zin kent een wettelijke definitie volgens de Europese Richtlijn softwarebescherming uit 1991.
» Iedere licentienemer op een computerprogramma heeft een wettelijk recht op interoperabiliteit.
» Wanneer de licentiegever zijn interfacegegevens ten behoeve van een beoogde koppeling en interactie niet uit zichzelf ter beschikking stelt, kan de licentienemer hierom vragen.
» De licentiegever is echter op grond van het softwarerecht niet verplicht deze technische informatie te verstrekken.
» Weigert de licentiegever de specificaties te geven, dan heeft de licentienemer het recht op decompilatie van de runcode, hetgeen feitelijk een proces van reverse engineering betreft.