Twinning blijft voorlopig gewoon ‘een openbare voorziening’
Directeur Michiel Westerman mag een tevreden man zijn. Niet alleen schuift de regering de verzelfstandiging van Twinning op de lange baan. Ook worden enkele hinderlijke beperkingen, die indertijd reden waren om versneld los te willen komen van de overheid, terzijde geschoven. Als klap op de vuurpijl komt er 25 miljoen gulden extra beschikbaar om van de nieuw verworven mogelijkheden gebruik te maken. Het afblazen van de versnelde verkoop van Twinning kan gemakkelijk worden uitgelegd als uitkomst van een puur financiële afweging. En dat is ook wat Minister Jorritsma doet, als ze in haar brief aan de tweede kamer stelt dat marktpartijen “op dit moment niet bereid of in staat zijn om Twinning op voor de Staat acceptabele voorwaarden over te nemen”. De plannen voor een versnelde vervreemding van de ‘incubator’ dateren uit een periode waarin de rendementsverwachtingen overspannen waren, en overdreven bedragen werden betaald voor high-tech-Startups en de waaghals-onderneming die daarin investeerden. Inmiddels is de markt voor deze bedrijven ingestort. Participaties in high-tech startups zijn tot 90 procent in waarde gedaald en daarmee valt volledig de bodem uit elk verkoopplan voor Twinning. Overheidssteun Maar er speelt meer. Financieel rendement was voor Twinning nooit een doel op zich, winst op de investeringen in startups was slechts wenselijk om de schijn van overheidssteun te vermijden. Waar het werkelijk om ging, en nog steeds gaat, is het scheppen van een klimaat waarbinnen startende ICT-bedrijven floreren. Daarbij is de beschikbaarheid van ‘eigen vermogen’ slechts één factor. Minstens zo belangrijk is het creëren van een circuit, waarin ondernemers en techneuten kennis en ervaringen uitwisselen en samenwerkingen aangaan, met elkaar of met gevestigde ondernemingen. Dit alles naar het voorbeeld van de zinderende innovatiecultuur die in Californië spontaan ontstond. Taken die de commerciële venture capital-ondernemingen niet in voldoende mate oppakken. Vooral niet waar het echte start-ups betreft, die dikwijls niet meer dan een idee behelzen, vaak zonder ondernemingsplan. Toch konden Westerman en de zijnen die niet-financiële kant van hun doelstellingen niet steeds naar eigen maatstaven bevredigend invullen. Weliswaar was er een uitgebreid netwerk van zogeheten advisors’, die omwille van de aardigheid en hun eigen belang bij contacten en mogelijke ‘deal flow’ hun kennis en netwerk beschikbaar stelden, maar dat was in de praktijk toch veelal te vrijblijvend en te incidenteel. Om die reden keek Twinning al snel begerig naar de zogeheten informal investors. Particulieren die, na persoonlijk zakelijk succes, hun verworven vermogen willen vergroten door anderen voor zich te laten ondernemen. Ze stellen behalve hun geld ook kennis, ervaring en contacten beschikbaar en doen dat, vanwege hun persoonlijke financiële belang veel instensiever dan de ‘advisors’ waarmee Twinning het moest zien te stellen. Om die reden zou Twinning, dat tot dusverre slechts formele venture capital-bedrijven als mede-investeerders aantrekt, liever ook particuliere investeerders laten deelnemen in de start-ups. Willekeurig Die mogelijkheid was echter geblokkeerd door een voorzichtige overheid, die beducht was voor het verwijt dat co-investering met particulieren zou worden aangemerkt als willekeurige bevoordeling. Westerman:“maar dan vergeet men dat die mensen keihard risico lopen, en niet zo weinig. Bovendien investeren deze mensen met een vaak zeer ver gaande persoonlijke inzet, en daar is het ons om te doen.” Westerman kent veel voorbeelden van particuliere investeerders die behalve als commissaris ook een of meer dagen per week meewerken in de startup waarin zij investeerden. Uiteraard zijn ze, door hun achtergrond, daartoe uitstekend geëquipeerd. In toenemende mate zoekt dit slag geldschieters elkaar op om samen een klein VC-fund te formeren en zo schaalvoordeel te creëren. In de Verenigde Staten zijn er inmiddels voorbeelden van grote venture capital-onderneming die van de geconcentreerde technologische en zakelijke kennis van dergelijke groepen particuliere investeerders meeprofiteren door speciaal daartoe afgesplitste ‘side-funds’. Gebrek aan schaalgrootte is het zwakke punt van de al dan niet samengroepende particuliere investeerders. Om verantwoord een paar ton te kunnen steken in een startup moet een particuliere investeerder vaak vele tienduizenden guldens uitgeven aan voorbereiding in de vorm van onderzoek naar de degelijkheid en levensvatbaarheid van de start-up en aan juridische of notariële tussenkomst. Het is voor hen daarom aantrekkelijk deze kosten te delen met een gevestigde venture capital-onderneming of met Twinning. Van de 25 miljoen gulden die het Ministerie van Economische Zaken nu extra beschikbaar stelt, is 10 miljoen bestemd om samen met particuliere investeerders in start-up te steken. Verwateren De resterende 15 miljoen gulden wordt gebruikt om de belangen van het Growthfund - dat bedoeld is om te investeren in initiatieven de het pure start-up-stadium gepasseerd zijn - niet te laten verwateren. In deze participaties dreigt momenteel voor Twinning een zogeheten ‘squeeze out’: de belangen die Twinning een paar jaar geleden - dus in ‘de dure tijd’ - verwierf, dreigen nu te verwateren doordat de co-investors van toen nu hun belang ’goedkoop’ uitbreiden, terwijl Twinning op grond van de reglementen gehouden was aan een maximale investering van 0,4 miljoen per bedrijf. ‘Gehouden was’, want ook hier stelt de minister voor de - uit vrees voor verwijt dat er sprake zou zijn van ‘steun’ - wat al te voorzichtige opstelling te laten varen. Twinning kan zijn broedsel, ook als het heeft leren lopen, de financiële armslag bezorgen die het nodig heeft. Scepsis De nog jonge geschiedenis van Twinning lijkt zowel de sceptici als de initiatiefnemers gelijk te geven. Westerman:“Als het aankomt op de aanjaagfunctie in het beschikbaar maken van kapitaal voor startende high tech-bedrijven zijn we zeker geslaagd. Geld steken in een plan van een starter is in Nederland een bekend fenomeen geworden sinds wij daarmee begonnen. Als je succes definieert als rendement op investeringen, dan moet je nog even een paar jaar wachten. Startups hebben een grote kans van falen. We moeten ons rendement halen uit schaarse pareltjes die de verliezen compenseren. Dat heeft tijd nodig.” Wat de ‘verliezen om te compenseren’ betreft, kan inmiddels worden vastgesteld dat die er zijn. Twinning investeerde sinds de oprichting in 55 bedrijven, daarvan zijn er veertig nog operationeel. Vijftien gingen failliet of ‘slapen’. Twinning waardeert dan ook (gerekend conform de waarderingsregels van de Europese organisatie voor venture-kapitaal, EVCA) de omstreeks de helft van de bijna 60 miljoen die geïnvesteerd werd af. Daarbij komen nog operationele kosten. Het totale boekhoudkundig verlies sinds de oprichting komt daarmee op 43 miljoen gulden. Uitbroedbaar Dat valt gezien de oorspronkelijke verwachtingen niet mee. Toch kan niet worden gesteld dat het Twinning-initiatief niet werkt. Integendeel, maar start-ups groot brengen blijkt in Nederland wel op een andere manier te werken dan in Amerika. Zo zijn er Nederland gewoon veel minder ‘uitbroedbare’ initiatieven. Bovendien is er voor het ‘uitbroeden’ beduidend meer geld nodig. Beide factoren zijn terug te voeren op het gebrek aan ondernemersgeest in Nederland. Vooral de studenten, die juist in Amerika vaak de creatiefste, goedkoopste en meest enthousiaste starters zijn, laten het hier in Nederland afweten. Zelf iets ondernemen wordt hier zelden als een eerste carrièrestap gezien. Het gevolg is niet alleen dat er minder aanbod is waaruit Twinning kan putten, maar vooral dat het aanbod dat er wel is veelal afkomstig is van mensen die, gezien hun arbeidsverleden, ook in de aanloopfase van hun onderneming zichzelf toch al een volwaardig arbeidsinkomen toedenken. Die twee factoren tezamen hebben er in geresulteerd dat Twinning minder start-ups kon koesteren dan aanvankelijk in de lijn der verwachting lag. Gebruikers Een ander opmerkelijk verschil met de Amerikaanse situatie is dat de Nederlandse initiatieven ook wat anderssoortig zijn. In Silicon Valley floreert een volledig spectrum aan initiatieven, van hardware, software en infrastructuur tot en met diensten. In Nederland echter blijken initiatieven aan de hard- en softwarekant van het Spectrum echter ondervertegenwoordigd, met als gevolg dat Twinning relatief veel infrastructurele initiatieven en diensten onder zijn hoede heeft. In een aantal gevallen, zoals Expatica, Merchandisingdirect en Gopher Publishers kan men zich afvragen of het ICT-bedrijven betreft of high-tech gebruikers van ICT. Voor de ontwikkeling van Nederland als ‘silicon polder’ is het onderscheid tussen product-initiatieven, dienstenaanbieders (ISP’s en ASP’s) en bedrijven die, hoger in de keten, deze produkten en diensten afnemen wel degelijk van belang: hoe verder in de keten, hoe kwetsbaarder. Het einde van de internethype werd ingeluid door de vaststelling dat de consumenten en bedrijven minder snel instapten op het online aanbod. De volgende fase van neergang bestond uit problemen bij de aanbieders van infrastructuur en pas als laatsten kwamen ook de aanbieders van software en hardware in de moeilijkheden. Westerman erkent deze kwetsbaarheid van zijn portefeuille ruiterlijk: “Er zijn hier gewoon weinig initiatieven in hardware of infrastructurele software. Op dat gebied is de achterstand ten opzichte van de Verenigde Staten te groot, dat moet je ook niet willen inlopen. Je kunt dan beter een eigen gebied ontwikkelen, waarin je een eigen kracht hebt.” En wat betreft het hogere risico voor toepassinggerichte initiatieven? “Spreiden. Met meer initiatieven meedoen.”