Vergaderend naar de kenniseconomie?
Als transactiekosten-econoom vraag ik mij af of wij eigenlijk wel weten wat het kost om de subsidie van zo’n 800 miljoen euro te besteden. Worden de kosten van het ministerie, Senter, de deelnemende kennisinstellingen en bedrijven, adviesbureaus, de KNAW, het CPB enzovoort wel eens bij elkaar opgeteld? Ik vrees van niet. Vaak wordt geredeneerd dat de kosten van ambtenaren niet hoeven te worden berekend - die zitten daar immers voor - en dat wetenschappers al door de universiteiten worden betaald en dat de deelnemende bedrijven geen rekening indienen en dat de adviesbureaus wel uit de subsidie kunnen worden betaald, maar dat doet er niet aan af dat het hele Ices/Kis-traject een kostbare aangelegenheid is als je alles - ‘activity based costing’ - toerekent. En uiteindelijk draait de belastingbetaler hiervoor op. Maar nog belangrijker is de vraag of instellingen als KNAW en CPB wel in staat zijn te beoordelen welke projecten veelbelovend zijn en welke niet. Wetenschappers hebben een grote voorkeur voor technisch mooie oplossingen en slaan daardoor de plank wel eens mis als het gaat om voorspellingen over het succes van technieken. Bovendien is de academische wereld niet erg vrij van politiek en concurrentie, en niet zelden vallen projecten door persoonlijke conflicten van tafel. Het CPB mag een brede politiek-maatschappelijke kijk hebben, een goed oordeel over hoogwaardige ICT-voorstellen vertrouw ik het CPB niet toe. Hooguit kunnen zij oordelen over de zinsneden die de indieners zelf (of hun adviesbureaus) al op de formulieren hebben geschreven, maar een zelfstandig oordeel lijkt mij een brug te ver. De rondes met KNAW en CPB helpen ons dus eerder niet dan wel en een extra Commissie van Wijzen kan daar niets aan veranderen. Waar draait het om in de kenniseconomie? Naar mijn idee gaat het erom dat we producten ontwikkelen, goederen en diensten, waar hoogwaardige kennis in zit en waarmee we tenminste kunnen concurreren met andere landen. En als we het goed doen, dan leren we bij de ontwikkeling van die producten weer nieuwe dingen, die we later weer kunnen toepassen. En bovendien proberen we dat spel te spelen tegen de laagst denkbare transactiekosten. Zo bekeken is het idee van Darpa nog niet zo slecht om een wedstrijd ‘the Grand Challenge’ uit te schrijven, waarbij deelnemers worden uitgedaagd robotvoertuigen te maken die op 13 maart 2004 de afstand van Los Angeles tot Las Vegas (480 kilometer, grotendeels ‘off-road’) in maximaal tien uren kunnen afleggen. De route, die twee uren van tevoren bekend wordt gemaakt, zit vol obstakels. Het winnende team krijgt 1 miljoen dollar en waarschijnlijk een goed contract. Natuurlijk worden ook hier transactiekosten gemaakt. Er zijn 106 teams bezig, die met hun sponsorbedrijven ieder hun eigen oplossing maken, maar het grote verschil met het Nederlandse model is dat hun transactiekosten rechtstreeks te maken hebben met de ontwikkeling van de robots én nieuwe kennis en niet met kantoorwerk, vergaderingen, negatieve selectie en lobbycircuits. Zouden wij hier niet een geheel eigen wedstrijd kunnen uitschrijven, waarbij we deelnemende teams uitdagen antwoorden te vinden op bijvoorbeeld de toenemende problemen in de bejaardenzorg? Er is daar een trend naar extramurale zorg: de bejaarden blijven zo lang mogelijk in de eigen omgeving en worden door een netwerk van zorgverleners bediend. De infrastructuur en architectuur voor die extramurale zorg ontbreekt nog en de opdracht aan de teams zou dan ook zijn om te komen tot een ICT-ondersteunde werkwijze, waarbij (1) het persoonlijk contact tussen de bejaarden en de zorgverleners oploopt van de huidige schamele twaalf tot vijftien minuten per etmaal naar tenminste een uur en (2) er een hoogwaardig en betrouwbaar elektronisch monitor- en coördinatiesysteem komt, dat het mogelijk maakt het werk van de zorgverleners te coördineren en snel in te grijpen. Een voorbeeld: binnen een minuut ter plekke na de constatering van - nader te definiëren - problemen bij de betreffende bejaarde. Als we hier de lat hoog leggen, zal er heel wat kennis - ook fundamentele - ontwikkeld kunnen worden. De teams krijgen een jaar de tijd om de levensvatbaarheid van hun oplossing aan te tonen. Een jury kiest het winnende team, dat 1 miljoen euro krijgt. Als wij de kenniseconomie serieus nemen, dan moeten we onze kennisdragers uitdagen om in actie te komen en hen niet ontmoedigen met mistige procedures en dure bureaucratie. Marcel Creemers is adviseur en hoogleraar informatiesystemen aan Nijenrode en aan de Vrije Universiteit.