Voertaal
Onlangs stipte Beatrijs Ritsema in Trouw, in de rubriek Moderne Manieren, een interessante taalkwestie aan. Zij reageerde op een vraag van een lezer die naar een cursusweekend ‘boeddhistisch mediteren’ was geweest. Onder de tien deelnemers was één Israëlische jongeman die al vier jaar in Nederland woonde, maar die, omdat hij geen Nederlands sprak, had gevraagd of de cursus in het Engels kon worden gegeven.
‘Omdat hij het bescheiden vroeg’, schreef de lezer aan Ritsema, ‘en ik het altijd wel leuk vind om een mondje buitenlands te praten, zag ik geen bezwaren. Ook de anderen leken daar zo over te denken. Iedereen deed z’n best; de cursusleider incluis. Maar het is al moeilijk om in je eigen taal over iets tamelijk abstracts als meditatie te praten, laat staan in een vreemde taal, en dus vielen sommigen van ons toch af en toe terug op het Nederlands, waarop ze door de Israëliër of een solidaire medecursist werden teruggefloten.’