Rechter schept duidelijkheid
De rechtbank in Amsterdam deed onlangs uitspraak in een procedure die Landmark Nederland tegen de gemeente Amsterdam had aangespannen.
Het bedrijf doet in informatie over vastgoed en verkoopt die in de vorm van ‘scans’ aan particulieren en bedrijven. Ruimtelijke informatie is veelal in handen van overheidsorganisaties, die aan het gebruik dikwijls allerlei (ook financiële) voorwaarden verbinden. Amsterdam wilde wel een lijst verstrekken met adressen van percelen waar bodemonderzoek had plaatsgevonden, maar vroeg daar volgens woordvoerder Wouter van Wijk van Landmark circa 65.000 euro voor. Later was de gemeente bereid met minder genoegen te nemen, maar voor Landmark was het een principekwestie, waarover het een uitspraak van de bestuursrechter verlangde. Ook vanwege de precedentwerking, want het bedrijf heeft bij het vergaren van gegevens bij de 443 gemeenten te maken met zeer uiteenlopende voorwaarden.
Landmark had de gegevens bij Amsterdam opgevraagd met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur. De gemeente bracht echter de Databankenwet in stelling. Om daarop met succes een beroep te kunnen doen en voorwaarden aan gegevenshergebruik te kunnen stellen, is het nodig dat de houder van de desbetreffende databank een substantiële risicodragende investering heeft gedaan. Amsterdam had evenwel publieke middelen ter beschikking en ontving voorts een speciale rijksbijdrage, zodat van een risicodragende investering geen sprake is, oordeelt de rechtbank. Daarbij komt dat de databank geen nevenproduct mag zijn van de eigenlijke hoofdactiviteit. De rechter stelde Landmark in het gelijk.