Deskundigen misleiden rechters
Slaat de deskundige dan de plank mis, dan gaat er niemand levenslang de gevangenis in, maar het kan wel betekenen dat een bloeiend bedrijf de deuren moet sluiten en de eigenaars hun droom in rook zien opgaan. Gelukkig kan er soms in hoger beroep alsnog recht worden gedaan, maar de schade is dan vaak niet meer terug te draaien. De casus in het kader is daarvan een actueel voorbeeld. Helaas zijn er meerdere actuele voorbeelden te noemen waarin de deskundige de rechter op het verkeerde been heeft gezet.
Procedures over de kwaliteit van software en mislukte automatiseringsprojecten zijn doorgaans zo ingewikkeld, dat de rechter een of meer deskundigen inschakelt om hem voor te lichten. Tot nu toe worden er door de rechter aan die deskundigen geen andere eisen gesteld dan dat zij hun werk onpartijdig en naar beste weten moeten vervullen. De benoemde deskundigen komen echter terecht in een juridisch donkerebomenbos waarin zij gemakkelijk de weg kwijt kunnen raken.
Ook kan hun ‘beste weten’ onvoldoende zijn. Immers, ICT is niet bepaald een overzichtelijk begrensd terrein met duidelijk uitgekristalliseerde normen en waarden. Bovendien gaat het geschil meestal over de toepassing van ICT voor een bepaald doel in een bepaalde branche, en een door de rechter in te zetten deskundige moet daarmee op zijn minst affiniteit hebben.
Momenteel worden er zowel binnen de rechterlijke macht als daarbuiten verschillende initiatieven ontplooid om kwaliteitsnormen te formuleren voor deskundigen die optreden in gerechtelijke procedures, en een register te ontwikkelen. Aan de deskundigen die in zo’n register worden opgenomen, worden hoge eisen gesteld ten aanzien van hun deskundigheid op hun eigen vakgebied, bijvoorbeeld ICT, maar zij dienen ook flink wat juridische kennis te hebben. Het gaat daarbij met name om kennis van het procesrecht, want wanneer een deskundige vormfouten maakt, gaat zijn rapport onherroepelijk de prullenbak in. Ook wanneer de conclusies staan als een huis.
Zo werd een rapport als onbruikbaar gekwalificeerd in een zaak waarbij de deskundige een gesprek gevoerd had met een van de partijen, zonder dat de andere partij daarvan op de hoogte was. Pas in het conceptrapport maakte de deskundige van dat gesprek melding. Dat was te laat en dus moest zijn onderzoek door een ander worden overgedaan. De andere deskundige kwam overigens tot dezelfde conclusies. Ondertussen was de zaak met een jaar vertraagd en werden er flink wat extra kosten gemaakt. Maar het beginsel van hoor en wederhoor is nu eenmaal een hoeksteen van het procesrecht. Dat moet een deskundige zich natuurlijk wel realiseren.
Tot nu toe geldt dat ‘deskundigen’ zonder enige vorm van toetsing van de deskundigheid en de juridische kennis worden opgenomen in de kaartenbakken van rechtbanken. De rechtbanken zijn momenteel druk doende om de kaartenbakken van de negentien rechtbanken en vijf gerechtshoven samen te voegen. Vooralsnog wordt er uitgegaan van de door de deskundigen zelf opgegeven deskundigheid, maar in de komende jaren gaan de rechtbanken de kwaliteiten van de deskundigen toetsen. Ook voor deskundigen in het strafrecht wordt er hard gewerkt aan registratie van deskundigen, waarbij kwaliteitseisen worden gesteld. De noodzaak om duidelijke eisen te stellen aan deskundigen die in gerechtelijke procedures de rechter moeten voorlichten, is inmiddels algemeen erkend en kort geleden vastgelegd in de wet.
Vooruitlopend op de door de overheid ontplooide activiteiten is er sinds september 2007 al een mogelijkheid voor rechters en betrokken partijen om bij de benoeming van onder meer ICT-deskundigen gebruik te maken van een register. De stichting Landelijk Register van Gerechtelijk Deskundigen, afgekort LRGD (www.lrgd.nl), is eind 2006 in het leven geroepen door gerechtelijke deskundigen, die een speciale juridische, postdoctorale opleiding gevolgd hebben (www.paoj.nl). De opleiding richt zich op wetskennis en in het bijzonder het procesrecht. Daarnaast wordt er aandacht geschonken aan de noodzakelijke vaardigheden (schrijven en verdedigen van het deskundigenbericht) en wordt er geoefend (in een Moot Court). De vierde jaargang van deze opleiding telt momenteel 28 cursisten, waaronder weer enkele ICT’ers.
Het gevolgd hebben van een adequate opleiding is cruciaal om toegelaten te worden tot het register. De onafhankelijke commissie van toelating, onder voorzitterschap van een rechter, toetst echter ook de vakdeskundigheid van de deskundigen. Daarbij wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande beroepsverenigingen, zoals NIVRA, VRI of NVBI, die de vakkennis van de aangesloten leden toetsen alvorens ze toe te laten en hen te verplichten tot permanente educatie. Ten slotte wordt verlangd dat de deskundige een verklaring omtrent gedrag (het vroegere ‘bewijs van goed gedrag’) inlevert en dat hij de gedragscode onderschrijft. Die verplicht hem onder meer om opdrachten te weigeren waarvoor hij onvoldoende kennis en ervaring heeft. In het LRGD zijn inmiddels een kleine honderd deskundigen ingeschreven op allerlei vakgebieden, zoals accountants, medici, milieudeskundigen, toxicologen en business valuators. Er is ook een aantal ICT-deskundigen in het LRGD opgenomen.
Daarbij rijst natuurlijk de vraag of er überhaupt wel een ICT-deskundige bestaat die deskundig is op alle gebieden van de ICT. Dat terrein bestrijkt immers een breed palet van technische infrastructuren en informatiesystemen tot en met bedrijfsprocessen. Maar ook terreinen als projectmanagement, van ontwerp en realisatie tot en met beheer. Daarbij kunnen informatiesystemen variëren van standaard tot en met volledige maatwerkprogrammatuur, toe te passen op allerlei specifieke terreinen. Praktijkervaring, een ICT-opleiding op hbo-/universitair niveau en het lidmaatschap van een beroepsvereniging kunnen dus nooit garanderen dat de deskundige over de in een specifiek geval relevante inhoudelijke ICT-kennis beschikt. Dat kan tot rampen leiden wanneer de deskundige zijn kunnen en kennen overschat. De LRGD-gedragscode verplicht de geregistreerde deskundigen dan ook om in voorkomende gevallen de opdracht te weigeren, danwel zich bij te laten staan door hulppersonen. Dat laatste heeft in de meeste gevallen de voorkeur, want ook het beantwoorden van een vraag op specifiek ICT-gebied vereist kennis van de juridische context. Is er in het register geen ICT-deskundige beschikbaar op het desbetreffende gebied, dan verdient het benoemen van een breed georiënteerde ICT-deskundige met een solide juridische achtergrond samen met een hulppersoon voor het beantwoorden van de specifieke vraag de voorkeur boven het benoemen van een nichespecialist die zou kunnen struikelen over juridische obstakels. En daarmee zijn wij weer aangeland bij de oorzaak van veel misstanden. Het is een aanbeveling aan partijen in een ICT-geschil om bij benoeming van ICT-deskundigen eens te kijken naar het onlineregister van het LRGD.
Ben Slijk is secretaris van het Landelijk Register Gerechtelijk Deskundigen. Prof. dr. ing. Hans Mulder is verbonden aan de Universiteit Antwerpen, vakgroep Beleidsinformatica, de Masters of Informatics van de Hogeschool Utrecht en de Politieacademie. Beide auteurs zijn LRGD Gerechtelijk ICT-deskundigen, bestuurslid van de Stichting Geschillenoplossing Organisatie & Automatisering, verbonden aan het Nederlands Arbitrage Instituut en gecertificeerd NMI-mediator.
Casus: Pyrrusoverwinning
Een ontwikkelaar van diagnostische software sloot een distributieovereenkomst met een multinational om zijn software te verkopen aan ziekenhuizen. De distributeur zegde ondanks flinke verkopen abrupt de distributieovereenkomst op omdat de software niet zou deugen. (Dat er inmiddels een ander bedrijf door het concern was ingelijfd dat een vergelijkbaar product leverde, had er volgens de distributeur niets mee te maken.) Een procedure volgde. Het ‘Groot Onderzoeksinstituut’ (GOI – in verband met privacy gefingeerde naam) onderzocht de software en concludeerde dat het gebruik van de software onder omstandigheden levensgevaarlijk zou kunnen zijn. De contra-expert voerde aan dat het onderzoek van het GOI niet reproduceerbaar was, dat de software jarenlang in tientallen ziekenhuizen was gebruikt en dat er geen enkele verklaring van een medicus of een ziekenhuis was overgelegd waaruit bleek dat zij klachten hadden. De rechter was niet onder de indruk van de contra-expertise en vonniste, op basis van het rapport van het GOI dat de overeenkomst terecht was ontbonden. De softwareontwikkelaar moest daarop zijn bedrijf beëindigen.
In hoger beroep werd ruimte gegeven aan een uitvoerig schriftelijk debat tussen het GOI en de contra-expert. Het onderzoeksinstituut nam noodgedwongen gas terug en erkende dat het ‘onderzoek’ zich beperkt had tot wat het zelf uiteindelijk “enkele proefjes” noemde. Toen bovendien bleek dat de software zes jaar na het beëindigen van de overeenkomst nog steeds werd gebruikt in ziekenhuizen, stond het instituut helemaal met de mond vol tanden. In een arrest van dertig pagina’s werden het rapport van het GOI en de rapporten van twee andere zeer geleerde deskundigen die door de distributeur waren ingehuurd, door het gerechtshof behandeld en vergeleken met de contra-expertise. Het hof stelde vast dat er geen sprake was van disfunctioneren en dat er zeker nooit levensgevaar is geweest. Het vonnis van de rechtbank werd vernietigd en de distributeur moet de schade vergoeden. Maar inmiddels is, na zeven jaar procederen, het bedrijf van de softwarebouwer een lege huls en is de destijds bestaande markt nu verzadigd. Er is dus wel recht gedaan, maar de schade die het onderzoeksinstituut aanrichtte, is niet meer te herstellen. Die kan hooguit nog gecompenseerd worden door de betaling van een fors geldbedrag.