Informatica niet gebaat bij druk van buitenaf
Ik ben het ermee eens dat universiteiten, zonder te vervallen in vaardighedenonderwijs, in hun opleidingen ook aandacht moeten besteden aan vraagstellingen die voor het bedrijfsleven relevant zijn. Ik durf echter de stelling aan dat zeer grote delen van het bedrijfsleven niet in staat zijn hun behoeften in deze te formuleren. Het is daarom belangrijker dat de afgestudeerde adequate basiskennis heeft en de vaardigheid om zich snel bij te scholen als bedrijfssituaties dat vereisen. Het zojuist verschenen rapport van de onderwijsvisitatiecommissie Informatica bevestigt dit beeld en stelt vast dat afgestudeerden de punten waarop hun opleiding zich minder richtte, in de praktijk snel onder de knie krijgen. Weinig consensus Is de verhouding tussen academisch informaticaonderwijs en bedrijfsleven dan ideaal? Natuurlijk niet. Het probleem begint al, zoals Sassenburg terecht signaleert, met het feit dat er weinig consensus is over de inhoud van het vak informatica zelf. Ik denk dat de oplossing gezocht moet worden in meer gespecialiseerde opleidingen die thematisch herkenbaar zijn en beter aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven. Een voorbeeld: de Universiteit van Amsterdam en de Hogeschool van Amsterdam starten in 2003 twee eenjarige mastersopleidingen die dit karakter hebben: een master ‘Software Engineering’ en een master ‘Systeem- en netwerkbeheer’. Herkenbare onderwerpen die in samenspraak met het bedrijfsleven worden ingevuld zonder dat het academische karakter verloren gaat. Sassenburg pleit voor druk van buitenaf om het academische onderwijs te veranderen. Daar is principieel niets tegen, afgezien van het feit dat het academisch onderwijs op dit moment bijna ten onder gaat aan de druk van buitenaf. Alle universitaire opleidingen (niet alleen in de informatica) zijn zich in moordend tempo aan het reorganiseren en vernieuwen. Het visitatierapport is daar ook duidelijk over en waarschuwt voor de grote werkdruk die bij de staf is veroorzaakt door de vele van buitenaf opgelegde wijzigingen (verkorten van de studie van zes naar vier jaar en recentelijk weer naar vijf jaar, opgelegde wijzigingen in de bestuurlijke structuur van de instellingen, invoering van de bachelor/master-structuur, starten van vele nieuwe studievarianten en opleidingen et cetera). Conclusie: er is juist minder (ministeriële) druk van buitenaf nodig. Het zou veel beter zijn enige marktwerking in het academisch onderwijs te introduceren. Een punt waarin ik Sassenburg helemaal gelijk geef is dat hij pleit voor meer aandacht voor onderhoud van software en minder voor het ontwikkelen van nieuwe systemen. Allereerst kan ik hem geruststellen: in elk geval beide Amsterdamse universiteiten besteden hier aandacht aan. Maar hij vindt ook het visitatierapport aan zijn zijde dat pleit voor meer aandacht voor de evolutie van bestaande complexe systemen. Ook het onlangs gestarte onderzoeksprogramma Jacquard richt zich mede op dit thema. Wat zijn dan de echte bedreigingen voor het universitaire informaticaonderwijs? Ik noem er drie. Allereerst vormt de geringe instroom van jong talent een probleem. Op de middelbare school heeft het vak informatica geen volwaardige status en kiezen te veel mensen niet voor een informaticaopleiding. Vooral meisjes ontbreken bij de instroom. Wellicht dat de hierboven genoemde duidelijkere thematische profilering van opleidingen hierin verandering kan brengen. Ook de instroom van docenten en jonge onderzoekers is gering: velen kiezen voor een carrière in het bedrijfsleven. Dat laatste is natuurlijk prima, maar waar komen de docenten van morgen dan vandaan? Ten tweede noem ik de financiering van universitair informaticaonderwijs en -onderzoek. Hoewel het belang van informatica breed wordt uitgemeten (vele nota’s, ICT-kenniscongres et cetera) blijft het voor onderzoekers en docenten worstelen om aan voldoende middelen te komen om hun werk uit te kunnen voeren. Bijzonder kwalijk is daarbij de zogenaamde ‘co-financiering’, waarbij de overheid toepassingsgericht onderzoek voor een deel financiert en verwacht dat het bedrijfsleven en de instellingen de rest bijpassen. Hierdoor worden de primaire middelen van de universiteiten aangetast en komt het langetermijnonderzoek in het nauw. En iedereen weet: geen academisch onderwijs zonder goed onderzoek. Ten slotte vormen de bijzonder snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van de informatica, hoe fascinerend ook, een probleem: het is voor het academisch onderwijs nauwelijks mogelijk om hier voldoende snel op te reageren. Ook voor het bedrijfsleven vormen deze snelle ontwikkelingen natuurlijk een probleem. De primaire oplossing van de academische opleiding is het onderwijzen van basiskennis en -principes en het aan studenten bijbrengen van leervaardigheden. Inderdaad: informatica is een dynamisch vak. Prof. dr. Paul Klint is hoofd van de afdeling Software Engineering van het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) en als hoogleraar Informatica verbonden aan de Universiteit van Amsterdam.