Onbedwingbare creatiedrang
Het klassieke beeld van de programmeur is nog altijd dat van de bebrilde puistenkop die tot diep in de nacht tussen pizzadozen en lege colablikjes aan de monitor van de computer gekluisterd zit en nauwelijks een sociaal leven kent. Het fascinerende boek van Steve Lohr – genoemd naar de bekendste regel uit Basic – rekent met dat imago nauwelijks af. ‘Go To’ beschrijft de excentrieke figuren achter programmeertalen als C++, Fortran en Java en achter besturingssystemen als Linux en Mac OS. Ken Thompson, de geestelijke vader van UNIX, hield er bijvoorbeeld van te programmeren op een Teletype terminal zonder beeldscherm. Hij prentte iedere regel in zijn hoofd en controleerde het resultaat aan de hand van afdrukken. De Hongaar Charles Simonyi – inmiddels een van de belangrijkste softwarearchitecten van Microsoft – programmeerde reeds op 15-jarige leeftijd voor een Russische computer genaamd URAL II. In zijn vrije tijd leest hij bij voorkeur handleidingen van Apollo- en Gemini-vluchten en verzamelt hij straaljagers die hij zelf vliegt. James Gosling, de uitvinder van Java, zegt in het boek dat de beste programmeurs veelal temperamentvolle lieden zijn die “zich intellectueel voelen aangetrokken tot iets dat bijna magnetisch is, daaraan blijven vasthouden, maar eigenlijk niet weten waarom.” Creëren Volgens Lohr delen programmeurs nog een opvallende eigenschap: allemaal hebben ze een nauwelijks bedwingbare drang tot creëren. Ken Thompson bouwde raketten. Dan Bricklin, de uitvinder van het elektronische rekenblad, zette televisies in elkaar, en James Gosling kon niet van landbouwmachines afblijven. Historisch gezien is programmeren een jonge wetenschap die nog een lange weg voor de boeg heeft. De eerste computers, zoals de mastodont Eniac, kenden helemaal geen software. Voor zover er iets geprogrammeerd moest worden, was dat om het apparaat af te stellen. Toen IBM mensen zocht om de eerste volwaardige programmeertaal Fortran te ontwikkelen, wist men nauwelijks wie men daarvoor moest benaderen. IBM richtte zich uiteindelijk maar op schakers, omdat die logisch konden denken. Een kristallograaf, een schaker en een cryptograaf ontwikkelden de taal uiteindelijk. Wildgroei Fortran leidde tot een wildgroei in programmeertalen. Om die een halt toe te roepen, werd in de jaren zestig Cobol geïntroduceerd. Het ging zelfs zover dat de Amerikaanse overheid alleen nog maar computers wilde kopen als die Cobol spraken. Dit hield geen stand. De grote doorbraak kwam in de jaren tachtig met de introductie van C++, waarmee complexe programma’s geschreven konden worden, maar daarbij is het niet gebleven. Na de snelle opmars van HTML, dat van menigeen een programmeur heeft gemaakt, lijkt nu alles in het teken te staan van ‘open broncode’-ontwikkeling, waarbij meerdere programmeurs bijdragen aan de code. Uitgebreid vertelt Lohr hoe IBM’s ‘corporate nerd’ Irving Wladawsky-Berger zijn bedrijf wist over te halen om een Linux-strategie te voeren teneinde de dominantie van Sun Microsystems en Microsoft te breken. Inmiddels ziet Lohr alweer nieuwe sterren aan het firmament verschijnen, onder wie Ian Foster en Carl Kesselman, die werken aan een programmeertaal voor gridnetwerken, waarin honderden computers taken delen. Oud idee Charles Simonyi sleutelt aan een programma dat ontwikkelaars moet bevrijden van het aloude handwerk. Deze programmeerautomaat zou met een paar aanwijzingen zelf aan de slag kunnen. Het is een oud idee, dat niettemin steeds serieuzer lijkt te worden. De recente aankondiging van Cyclone – een variant van de programmeertaal C, die dank zij een slimme compiler nauwelijks fouten moet maken – is een belangrijke stap in die richting. Go To: The Story Of The Math Majors, Bridge Players, Engineers, Chess Wizards, Maverick Scientists And Iconoclasts; The Programmers Who Created The Software Revolution. Door Steve Lohr. Uitgeverij: Basic Books. ISBN 0-465-04225-2. Prijs: 41,50 dollar.