Overslaan en naar de inhoud gaan

Onderwijs en offshoring

Dit is de zevende aflevering in een serie. Eerdere artikelen verschenen 25 februari, 4, 11, 18, 25 maart en 1 april.
Tech & Toekomst
Shutterstock
Shutterstock

Enige weken geleden pleitte Daan Rijsenbrij in dit blad voor een drastische aanpassing van het IT-curriculum in het licht van de recente ontwikkelingen rond offshoring. Rijsenbrij stuurde ook een mail aan enige collega’s waarin hij hoopte dat zijn ‘expliciete, harde stellingname’ in Automatisering Gids ons zou verleiden tot een onderbouwd weerwoord. Nu ben ik niet zo voor harde, expliciete stellingnames, maar soms moet het, dus hier komt die van mij:
De Nederlandse IT-industrie wordt gedomineerd door een aantal grote IT-servicebedrijven die de wil noch het vermogen hebben de bestaande excellente research van de Nederlandse onderzoeksinstellingen om te zetten tot commercieel interessante producten en diensten.
Dit maakt de Nederlandse industrie extra kwetsbaar voor een fenomeen als offshoring. Het laatste wat de universiteiten dienen te doen is het curriculum aanpassen aan de wensen van dit soort bedrijven. Deze organisaties functioneren als grote uitzendbureaus voor IT-personeel. Zo’n op personeelsvolume gebaseerde bedrijfsformule is in de 21e eeuw in ons deel van de wereld niet levensvatbaar meer. Na een paar jaar werken in deze intensieve menshouderij worden onze studenten manager en zijn hun academische vaardigheden nagenoeg verdwenen. Ze zouden excellente research niet meer herkennen zelfs niet als ze er over struikelen.
Het is aardig het stukje van Daan Rijsenbrij zelf te gebruiken om bovenstaande stelling te adstrueren. Hij werkt immers bij Capgemini en nog wel in de functie van thoughtleader outsourcing. Kortom iemand die door een groot servicebedrijf speciaal is aangesteld om diep over deze zaken na te denken. Uit de vragen die iemand stelt kun je vaak afleiden wat de verborgen vooronderstellingen van de dialoog zijn.
Zijn eerste vraag is deze:
Welke vaardigheden zijn zo cultureel bepaald dat zij altijd door Nederlanders zullen worden uitgevoerd?
Mijn eerste reactie zou zijn: klompendansen, klootschieten en palingtrekken. Dat lijkt flauw, maar het is natuurlijk van de gekke dat het curriculum van het wetenschappelijk onderwijs aangepast zou moeten worden aan het doceren van cultureel bepaalde vaardigheden. Zoiets kan best bestudeerd worden in het kader van een leerstoel outsourcing, maar het kan niet een beleidslijn zijn voor het inrichten van het hele IT-onderwijs. De vaardigheden die wij onze studenten leren kunnen niet internationaal genoeg zijn, willen zij zich staande kunnen houden in het harde internationale wetenschapsbedrijf of in de commercie.
De tweede vraag:
Welke vaardigheden vereisen een zodanige lokale beschikbaarheid van IT’ers dat ze niet kunnen worden geoffshored?
Ik denk dat de zogenaamde offshorelanden in hun vuistje lachen als ze deze vraag lezen als een suggestie om het universitaire onderwijs te herstructureren. Wie regelmatig met studenten uit deze landen werkt weet dat ze over het algemeen niet alleen practisch ingesteld en zeer gemotiveerd zijn, maar vooral ook theoretisch uitstekend onderlegd. Het is een gevaarlijke illusie te denken dat het universitair onderwijs zich expliciet zou moeten richten op vaardigheden die nuttig zijn voor de industrie. We maken in de 21e eeuw een omslag naar een kenniseconomie, niet naar een vaardigheidseconomie. Het universitair onderwijs moet de conceptuele basis leggen voor een levenslange permanente educatie. De vaardigheden van een Java-programmeur hebben een halfwaardetijd van een paar maanden. Daar kun je geen onderwijs op inrichten en lokale beschikbaarheid is al helemaal een slecht selectiecriterium.
Nog een vraag:
Waarin zal Nederland gaan uitblinken, qua vaardigheden en kennisterreinen?
Wie ooit een cursus verkooptechniek gevolgd heeft, kent de tactiek van het stellen van zogenaamde ‘impliciete vragen’. Dat zijn vragen die ongeacht het antwoord dat men geeft een vooronderstelling in het gesprek introduceren. ‘Wilt u een rode of een blauwe kopen?’ is een bekend voorbeeld. ‘Sla je je vrouw nog steeds?’ is een meer directe. De Nederlands ICT-industrie is kennelijk bij het formuleren van impliciete vragen tot op grote hoogte van meesterschap gestegen: ‘Waarin denkt u te gaan uitblinken?’ Het malicieuze schuilt natuurlijk in het woordje ‘gaan’. Het uitblinken is kennelijk iets dat nog moet gaan gebeuren. Op het ogenblik is het knudde, maar het gaat beter worden en de industrie denkt mee. De waarheid is dat Nederland op een aantal onderzoeksgebieden in de ICT tot de wereldtop behoort (combinatoriek, optimalisatie, complexiteitstheorie, quantum computing, datamining om maar eens wat te noemen). Die technische voorsprong wordt echter onvoldoende omgezet in industriële excellentie.
Ook een interessante vraag is de volgende:
Welke basisvaardigheden zullen ondanks alles dienen te worden gedoceerd aan een Nederlandse universitaire instelling?
Ik kan, gegeven de curieuze toevoeging ‘ondanks alles’, deze vraag niet anders lezen dan als een oproep zo min mogelijk basisvaardigheden te doceren. De universiteiten leveren kennelijk nu studenten af met te veel basisvaardigheden. Na een jaar academische vorming je masterstitel krijgen en dan IT-consultant worden, zou dat niet ideaal zijn? Dan hoef je ook niet meer zo veel te vergeten.
Van welke cursussen kan afscheid worden genomen?
Ook hier wordt het onderwijs weer met een kruideniersmentaliteit gewogen. Mag het iets minder zijn. Ik geloof er niets van dat zo’n mentaliteit leidt tot een betere concurrentiepositie voor ons bedrijfsleven. Laat de studenten naast hun verplichte curriculum maar een paar maanden grasduinen in de wiskunde van de Maya’s of de Kolmogorovcomplexiteit of lineaire logica. Ze krijgen die kans nooit meer. Ze hebben er niet direct wat aan, behalve dat ze inzicht krijgen in de breedte en diepgang van onze wetenschappelijke cultuur. In een situatie waarin het voorspelbare, makkelijk te structureren en te organiseren werk uit onze economie verdwijnt, hebben we behoefte aan breed en diep opgeleide creatieve werknemers. Juist in onze industrie kunnen zij van een ding zeker zijn. Het werk dat ze nu doen ziet er over vijf jaar totaal anders uit. In die paar jaar aan de universiteit moet de basis gelegd worden voor een levenslange zelfeducatie. Wie daarop beknibbelt schiet zichzelf op termijn in de voet.
Ik zal niet alle vragen systematisch behandelen, daarvoor is te weinig ruimte, maar de laatste stoere vraag van Rijsenbrij wil ik u niet onthouden:
Van welk soort onderzoek dient afscheid te worden genomen?
Daar is maar één antwoord op mogelijk: van slecht onderzoek. En dat gebeurt ook dagelijks. Bijna alle onderzoek in Nederland wordt voorwaardelijk gefinancierd. Voordat een researcher geld krijgt voor zijn onderzoek moet hij zijn vingers blauw pennen aan researchvoorstellen. De concurrentie is vaak moordend. Goed wetenschappelijk onderzoek is iets dat je als economie dient te koesteren en te exploiteren. Het is niet iets dat je makkelijk creëert. Deze laatste vraag van Rijsenbrij geeft blijk van een volstrekte miskenning van de realiteit van het wetenschappelijk onderzoek. Het is een vraag van het kaliber: Welke soort bedrijven dienen failliet te gaan?
Rijsenbrij illustreert op een treffende manier het onvermogen van de Nederlandse IT-industrie om op niveau met de onderzoeksinstellingen te communiceren. Daar zullen we wat aan moeten doen. De vragen zijn interessant als je ze beziet in het kader van een analyse van de offshoringproblematiek, maar als een aanzet voor een Deltaplan voor Nederlandse IT-onderwijs zijn ze onzinnig.
Ik zal verder niet ontkennen dat er grote problemen zijn in het Nederlands IT-onderwijs (versplinterde curricula, te weinig studenten) en dat ook in het onderzoek de zaken beter kunnen (meer focus, meer samenwerking met industrie). Een ding is echter duidelijk: als er een activiteit is in Nederland die volkomen internationaal georiënteerd is dan is het de wetenschappelijke research. De samenwerkingsverbanden gaan dwars door nationale grenzen en cultuurbarrières heen. Of je nu Chinees bent of Indiër, uit Amerika komt, Nederland of Slovenië, als je iets te melden hebt en je kent de relevante literatuur dan wordt er naar je geluisterd. De internationale oriëntatie van de research vormt een enorm potentieel dat door de industrie nauwelijks wordt gebruikt. Onze intellectuele handelsbalans dreigt negatief te worden, dat is de kern van het offshoringprobleem, niet de kwaliteit of de inhoud van ons onderwijs.

Pieter Adriaans is bestuursvoorzitter van het Centrum voor Wiskunde en Informatica (CWI) en lid van de Adviesraad voor Wetenschaps- en Technologiebeleid (AWT).

Lees dit PRO artikel gratis

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

  • Toegang tot 3 PRO artikelen per maand
  • Inclusief CTO interviews, podcasts, digitale specials en whitepapers
  • Blijf up-to-date over de laatste ontwikkelingen in en rond tech

Bevestig jouw e-mailadres

We hebben de bevestigingsmail naar %email% gestuurd.

Geen bevestigingsmail ontvangen? Controleer je spam folder. Niet in de spam, klik dan hier om een account aan te maken.

Er is iets mis gegaan

Helaas konden we op dit moment geen account voor je aanmaken. Probeer het later nog eens.

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

Heb je al een account? Log in

Maak een gratis account aan en geniet van alle voordelen:

Heb je al een account? Log in