Telewerken leidt eerder tot meer dan tot minder files
De cijfers geven hem gelijk. In 2000 – recentere cijfers zijn er niet – kende Nederland vierhonderdduizend telewerkers op een totaal van 1,5 miljoen banen dat zich voor telewerken zou lenen. Dat cijfer van vierhonderdduizend moet niet te positief geïnterpreteerd worden. Meegeteld worden namelijk alle personen die ten minste 20 procent van hun tijd thuiswerken. Hoeveel van die vierhonderdduizend inderdaad maar één dag per week thuis werken is onbekend. Niet bij de overheid Valerie Frissen van TNO Strategie, Technologie en Beleid, die in opdracht van de overheid onderzoek doet naar de integratie van ICT-hulpmiddelen constateerde dat telewerken bij de overheid in ieder geval niet echt een doorslaand succes is. “Als ik het alleen over telewerken moest hebben, was ik gauw uitgepraat. Telewerken doet hooguit 5 procent van de Nederlandse ambtenaren, maar dat cijfers is inclusief de mensen die naast hun werkzaamheden op kantoor ook thuis werken”, zegt Frissen. Sinds juni vorig jaar kent het ministerie van Binnenlandse Zaken wel een raamovereenkomst die telewerken moet stimuleren, maar “telewerken is daar niet makkelijker door geworden, is mij gebleken uit gesprekken met ambtenaren van Binnenlandse Zaken”, zegt Frissen. De klassieke bureaucratische, hiërarchische structuur die voortvloeit uit het systeem van ministeriële verantwoordelijkheid zoals we dat in Nederland kennen, werkt belemmerend op telewerken. Zorgen om de veiligheid van de interne netwerken maken de ministeries bovendien minder toeschietelijk in het beschikbaar stellen van faciliteiten. Obstakel Niet alleen hiërarchische verhoudingen vormen een obstakel. Ook de vaak moeizame organisatie van de werkzaamheden, het gebrek aan toezicht op thuiswerkers en het gemis aan persoonlijk contact doen afbreuk aan de populariteit van het idee. En de kosten van één en ander, natuurlijk. Als de werkgever een werkplek bij een werknemer inricht, moet hij niet alleen voor technische faciliteiten zorgen, hij dient er ook op toe te zien dat die werkplek voldoet aan de Arbo-eisen. “Als een medewerker thuiswerkt, kun je dat als werkgever eigenlijk beter niet officieel weten”, zo verwoordde Van Beek dit probleem. Hij signaleert dat er ook een structurele oorzaak ten grondslag ligt aan de teloorgang van het traditionele concept van telewerken. “Het overheersende beeld van arbeid is nog steeds dat van een activiteit met een repetitief karakter die in opdracht van een ander wordt verricht. In de jaren vijftig van de vorige eeuw gold die karakteristiek inderdaad voor de helft van alle arbeid. Dankzij automatisering is er een enorme verschuiving opgetreden. Verzorgenden en creatieve werkzaamheden maken nu samen 85 procent van de werkzaamheden uit. Dat zijn werkzaamheden waarbij face-to-face-contacten belangrijker worden. Zonder persoonlijk contact gaat de essentie van die werkzaamheden verloren.” Het einde van telewerken? Dat is hoe je het wilt zien. “Mensen telewerken wel, maar niet per se van huis uit”, zegt Van Beek. “Dankzij de opkomst van mobiele communicatiemiddelen kunnen we werken waar we willen. Je ziet ook dat mensen daar gebruik van maken om werk te combineren met andere activiteiten. De reistijd hoeft niet langer verloren tijd te zijn. Gecombineerd met de groeiende behoefte aan persoonlijk contact betekent dat misschien zelfs wel dat we dankzij telewerken meer gaan reizen per dag. Telewerken stimuleren als oplossing van het fileprobleem lijkt mij dan ook niet erg nuttig.” Jan Abercrombie, directeur van de Stichting Nederlands TelewerkForum onderschrijft die analyse. “Wij hebben het binnen de stichting eigenlijk ook niet meer over telewerken. In feite gaat het over plaats- en tijdsonafhankelijk werken. ICT verandert de samenleving, maar de politiek heeft daar te weinig oog voor. Ik denk dat we te weinig gebruikmaken van de mogelijkheden die de techniek al biedt. De techniek is al lang geen obstakel meer. Het echte obstakel is visie, of beter het ontbreken daarvan, bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven.”