Verbreding moet trapveldjes redden
De trapvelden bevinden zich vooral in buurthuizen (de helft) en bibliotheken. In 1999 was het plan om 34 trapvelden in de dertig grootste Nederlandse steden in te richten. Eind vorig jaar waren er al 234. 5 procent van de betrokken wijkbewoners heeft op een trapveld pcvaardigheden opgedaan en voor de daar gegeven computercursussen zijn wachtlijsten. Ze lijken dus in te spelen op een behoefte. Digitale trapvelden hebben echter een groot probleem: geldgebrek. Ze hebben namelijk eenmalig, voor een periode van drie jaar tot januari 2004, rijkssubsidie gekregen, terwijl het projecten met een open einde zijn. Reden voor Social Quality Matters (SQM) en Netwerk Digitale Trapvelden om vorige week de bijeenkomst ‘De toekomst van de Digitale Trapvelden’ te organiseren. SQM is een programma van het ministerie van Binnenlandse Zaken dat het nut van ICT in relatie tot sociale cohesie bestudeert. Tijdens de bijeenkomst werden de relevantie en de financiering van de trapveldjes nog eens tegen het licht gehouden. Critici zouden de relevantie van digitale trapvelden kunnen betwisten omdat de digitale kloof in ons land niet meer lijkt te bestaan. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) blijkt immers dat vrijwel iedereen wel toegang heeft tot een pc met internet. Dat is te simpel, volgens professor Jan van Dijk, communicatiewetenschapper, verbonden aan de TU Twente. Het aanbod van informatie op internet is in de productieve sfeer bijvoorbeeld op het gebied van vacatures volgens hem vooral gericht op hoger opgeleiden. Het onderzoek naar de digitale kloof is volgens Van Dijk dan ook te oppervlakkig. Het signaleert alleen dat de hoogopgeleide, blanke man oververtegenwoordigd is op internet, maar geeft geen verklaring waarom dat zo is. Van Dijk toonde cijfers waaruit blijkt dat achterstandsgroepen ICT vooral gebruiken voor consumptieve doeleinden, terwijl bevoorrechten op het gebied van opleiding en inkomen pc’s en internet vooral gebruiken om hun productiviteit en positie te verbeteren. De vaardigheid van de ‘ICTbovenklasse’ houdt met andere woorden niet op bij knoppenkennis, maar omvat ook strategische vaardigheden. Van Dijk meent dat gebruiksvriendelijke hard en software en inkomensbeleid via fiscus en sociale dienst ("Het is een misvatting dat technologie goedkoper wordt") zich richt op het bijbrengen van strategische vaardigheden om informatie te verwerven. Ook (volwassenen)onderwijs kan hier een steentje aan bijdragen. Dat laatste zou ook op de digitale trapvelden kunnen gebeuren, als ze in 2004 nog bestaan. Onder de ongeveer vijftig aanwezigen, die direct betrokken zijn bij trapvelden in heel Nederland, overheerste het gevoel dat hun gemeente vindt dat het digitale buurtwerk zijn nut bewezen heeft. Bij 60 procent van de aanwezigen overheerst twijfel of het project in hun gemeente na de jaarwisseling kan worden voortgezet. Dat is volgens sommigen afhankelijk van het voortbestaan van gesubsidieerde arbeid en de samenwerking met ‘kapitaalkrachtige’ partners als woningbouwverenigingen, aanbieders van inburgeringscursussen en politie. Trapveldjes kunnen immers voor andere publieke dienstverleners gunstige bijwerkingen hebben. Zo hebben internettende randgroepjongeren minder tijd om op straat ‘kattenkwaad’ uit te halen en kan bijvoorbeeld een woningcorporatie het trapveld gebruiken om wijkvernieuwingsplannen digitaal te presenteren.