NOAG-i moet zich richten op concrete problemen
Toen de Verkenningscommissie Informatica in 1996, in haar rapport ‘Geen toekomst zonder informatica’ voorstelde een Nationale Onderzoeksagenda Informatica op te stellen, was het de bedoeling dat die agenda tot stand zou komen in samenspraak tussen de wetenschappers en de informatica-professionals in bedrijfsleven of bij de overheid. Het is verheugend dat er in 1997 en in 2001 inderdaad een NOAG-i is gekomen, maar het is te betreuren dat die alleen van uit de onderzoekers is gevuld. De bedoeling was dat met name de informatica-professionals concrete problemen zouden aandragen, waar de wetenschappers fundamentele onderzoeksvragen uit zouden kunnen afleiden, zodat de resultaten van de wetenschap werkelijk tot toepassing zouden komen. De NOAG-i zou dan ook gericht moeten zijn op het strategisch onderzoek (fundamenteel gericht maar geïnspireerd door een probleem uit de praktijk). Het is ook jammer dat de NOAG-i van 1997 en die van 2001 eigenlijk niet meer is geworden dan een lijst met thema’s, die vrijwel de hele informatica overdekken. Dit laatste is wel begrijpelijk want de wetenschappers behouden op die wijze alle vrijheid, maar het oorspronkelijke doel: focus op enkele speerpunten en toepassing in de praktijk werden niet gerealiseerd. Op zich juich ik het toe dat er weer een NOAG-i komt, maar dan wel één die het strategisch onderzoek concentreert op enkele speerpunten waar de praktijk ook wat mee wil doen. Als het beoogde ICT-regie-orgaan dit voor elkaar krijgt, is wat mij betreft haar missie geslaagd. Dit regieorgaan moet faciliteren en reguleren, maar geen extra hindernis zijn in het verkrijgen van onderzoeksgeld naast of boven de bestaande regelingen. Het regieorgaan moet de administratieve lasten van wetenschappers aanmerkelijk verlichten. Voor het zogenaamde generieke onderzoek (uit pure wetenschappelijke nieuwsgierigheid geïnspireerd onderzoek) hebben we helemaal geen agenda of regie nodig. We vergeten wel eens dat we hiervoor een eeuwenoud academisch systeem hebben. Als je een doctoraal examen haalt, heb je toegang tot de promotie: een proefschrift en de verdediging zijn de drempel om toegelaten te worden als zelfstandig onderzoeker. Hoogleraren hebben bewezen goede onderzoekers te zijn en zijn in staat jongeren op te voeden tot zelfstandig onderzoeker. Dus verdeel het onderzoeksgeld onder de hoogleraren en toets periodiek of de hoogleraren nog steeds aan de kwalificaties voldoen op basis van ‘past performance’. Dit is simpel, betrouwbaar, spaart een hoop geld en houdt de onderzoekers niet van hun werk. Het generieke onderzoek is heel belangrijk en tenminste 30 procent van de onderzoeksmiddelen zou hier aan besteed moeten worden. Marketing Wetenschapsbeleid lijkt te veel geïnspireerd door het dogma dat marktwerking en concurrentie hét middel is om goed onderzoek van de grond te krijgen. De vele subsidieregelingen zijn hier allemaal op gericht. In andere sectoren, zoals de nutsbedrijven en het openbaar vervoer, zien we dat marktwerking een averechts effect heeft. Er worden veel te veel middelen besteed aan marketing en sales, waar het product zelf en de productontwikkeling onder lijden. Ook in het wetenschappelijk bedrijf wordt te veel tijd besteed aan ‘marketing en sales’, het maken van onderzoeksvoorstellen is een substantieel deel van het werk van een onderzoeker geworden. Aan de onderzoeksscholen zou ik niets veranderen. Hun rol is beperkt tot platform voor uitwisseling van kennis en gezamenlijke educatie van promovendi. Knutselen aan de structuur, leidt misschien tot een lichte efficiëntieverbetering, maar de effectiviteit zal door de schaalgrootte eerder kleiner dan groter worden. Tot slot twee suggesties voor de NOAG-i. 1. Outsourcing van ICT-diensten naar lagelonenlanden is een serieuze zaak geworden. Er ontstaat wel een sterkere behoefte aan betere specificatiemethoden (specificaties die zo goed zijn dat offshore-ontwikkelaars zonder extra informatie een systeem kunnen ontwikkelen) en aan efficiënte verificatie- en testmethoden om de afgeleverde software te beoordelen. 2. De kenniseconomie vraagt om kennisexport. Het verpakken van kennis in software (ook wel executeerbare kennis genoemd) is een goede manier om dit te realiseren. Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om kennis van bedrijfsprocessen die wij in Nederland goed beheersen, zoals bij overheidsdiensten, in de zorg, in de financiële dienstverlening en de transportsector. We zouden een open applicatie-infrastructuur kunnen ontwikkelen waarvoor vele partijen componenten kunnen ontwikkelen. Dit vereist nieuwe standaarden, methoden en tools en zou een nieuwe impuls voor de Nederlandse software-industrie kunnen zijn die past binnen het innovatiebeleid. AUTEUR: Kees van Hee Kees van Hee is hoogleraar informatica aan de TU/e.‘Het loopt goed af’ Soms krijg je het idee dat het sprookje toch nog goed afloopt. Beginnend wetenschapper Roodkapje luistert in die versie wél naar de geroutineerde Houthakker, en wordt daardoor niet eerst door de Grote Boze Wolf met huid en haar opgegeten alvorens ze later (veel wijzer maar niet meer zo onbevangen) uit het boze beest bevrijd wordt. Kortom: heel prettig om het woord ‘Kenniseconomie’, ingevuld met diverse pragmatische aanpak-richtingen, regelmatig tegen te komen in de discussie over de nieuwe NOAG-i. Zo hoort dat in een samenleving die niet alleen uit slimme mensen bestaat, maar die ook bijleert. NOAG-i is immers voor de ICT-onderzoekers in ons land een belangrijk proces gebleken in vroeger jaren om de neuzen te richten, de knopen te tellen en elkaar moed in te spreken. En bij ondernemingen hebben de vorige rondes duidelijk gemaakt dat met de meeste wetenschappers goed te praten valt, zeker als men duidelijk maakt dat hun werk wordt gewaardeerd, niet alleen in geld. Tegelijk hoort het voor iedereen duidelijk te zijn, dat NOAG-i 2006-2010 geheel anders zal kunnen zijn dan de vorige rondes. Eenvoudiger en kansrijker. Er is immers inmiddels een keurig lijstje opgesteld van onderwerpen waarvan de wetenschap en toepassers binnen de markt en overheid hebben aangegeven dat het nuttig is je daarop te concentreren. Vijf stuks (netwerken, distributed computing en grids, multimedia, embedded systems, software engineering), benoemd door het ICT-Forum en inmiddels in datzelfde forum van een zesde zwaartepunt, security, voorzien. Terugredenerend vanaf deze zes zal het toch bepaald gemakkelijker zijn om een koppeling te leggen met de diverse ‘warme sporen’ die binnen het wetenschappelijk werk zelf de afgelopen jaren voorzichtig naar boven lijken te komen. En ook om de link naar de al eerder benoemde wetenschappelijke sporen te verstevigen. Welke wetenschappelijk nieuwe warme sporen zichtbaar worden, is een vraag waar ik - en naar ik meen de meeste meedenkers binnen ICT-toepassende ondernemingen en bij de overheid - mijn vingers eigenlijk beter niet aan kan branden. Dat is nu juist de taak van wetenschappers zelf. Koppel zulke nieuwe kansen aan de genoemde zes terreinen die Paul ’t Hoen en de zijnen in het ICT-Forum benoemden, en klaar is NOAG-i. Het kabinet besloot immers al dat het forum tot een regieorgaan wordt omgezet. Niet om de wetenschappelijke denkprocessen tevoren aan regie te onderwerpen, maar om te zorgen dat, als wetenschappers er samen in slagen om een kansrijke koers aan te duiden, zij ook de middelen en de macht krijgen om die koers met de toepassers in te slaan en vol te houden. Meer een oordeel achteraf, ruimte ook voor fundamenteel werk in afgesproken strategische trajecten enzovoorts. Valkuil Daarmee is de uitdaging voor de nieuwe NOAG-i uiteraard niet compleet omschreven. Laten we bijvoorbeeld niet in de valkuil stappen om het terrein, zodra het voorzien is van een aantal nuttige koppelingen naar andere wetenschapsdisciplines, plotseling e-science te gaan noemen. Nieuw geld komt tegenwoordig echt niet primair beschikbaar omdat een aardig modieus begrip wordt geïntroduceerd. Blijf bovendien zo mogelijk een groot aantal jaren doorgaan op de afgesproken terreinen. En als nieuwe kansen in de wetenschap zichtbaar worden, bespreek deze dan eerst met mogelijke toepassers. De toepasser shopt immers op de wereldmarkt naar kennis. Moet ook shoppen op die wereldmarkt om zijn onderneming continu te vernieuwen. Het zou bepaald toevallig zijn als in ‘splended isolation’ ontwikkelde nieuwe wetenschappelijke expertise zou aansluiten op wat ondernemers hier in later jaren nodig hebben. En het is een illusie te denken dat wij het ons als land kunnen permitteren wetenschappers exclusief te laten werken op nieuwe strategische trajecten die niet mede in ons land tot toepassing leiden. Het gaat er nu om in samenwerking toepassingsgerichte strategische trajecten op te pakken. Van het succes daarvan eten, wonen, werken en genieten wij vervolgens allen. AUTEUR: Paul de Graaf Paul de Graaf is secretaris ICT-beleid bij de Vereniging VNO-NCW.Architectuuronderzoek moet nationaal thema zijn Recente ontwikkelingen in de ICT hebben de behoefte aan onderzoek naar ICT-architectuur sterk doen toenemen. In de VS schrijft de Clinger-Cohen Act van 1996 voor dat elke Amerikaanse overheidsorganisatie een CIO aanstelt, met het opstellen van een enterprise architecture als verantwoordelijkheid. De Sarbanes-Oxley Act van 2002 stelt CxO’s persoonlijk verantwoordelijk voor corporate governance, wat onder meer inhoudt dat er een transparante aansturing moet zijn van de ICT-eigendommen van een bedrijf. En in Nederland heeft de commissie Peters richtlijnen uitgezet van soortgelijke strekking, zij het dan dat die niet de status van wet hebben. Een tweede ontwikkeling is de recente groei in outsourcing en zelfs offshoring van ICT-activiteiten. Dit kan gaan om het uitbesteden van de ontwikkeling van software, of de uitbesteding van exploitatie of beheer van ICT. In elk van zijn verschijningsvormen vereist uitbesteding van ICT-activiteiten een goede ICT-architectuur met goed gedefinieerde koppelvlakken, waarin de samenhang tussen bedrijfsintern en bedrijfsextern uitgevoerde activiteiten beheersbaar en dus goed gedefinieerd is. Wat betekent dit voor het ICT-onderzoek in Nederland? De kern van het ICT-architectuurbegrip zoals hierboven bedoeld ligt in de afstemming van bedrijfsprocessen en ICT-ondersteuning, zowel binnen een bedrijf als over de bedrijfsgrenzen heen. Dit houdt onder andere in: • -Vertaling van bedrijfsbehoeften naar ICT-architecturen (requirements engineering). • -Integratie van legacysystemen in een coherente architectuur. • -Integratie van systemen van verschillende bedrijven in de waardeketen. • -Integratie van componenten die elders gebouwd zijn in de eigen architectuur. • -Integratie van mobiele systemen in de ICT-architectuur. • -Inrichting van het beheersproces van gedristribueerde en mobiele ICT-systemen. Dit zijn niet alleen uitdagingen voor de praktijk, het zijn ook uitdagingen voor wetenschappelijk onderzoek. Het gebied van ICT-architectuur bevat een groot aantal problemen voor technisch informatica-onderzoek. Bovendien is er ruimte voor multidisciplinair onderzoek: een aantal problemen rond integratie van gedistribueerde en mobiele toepassingen is zowel bedrijfskundig als technisch van aard en kan niet in isolatie worden opgelost. Onderzoek naar deze vraagstukken zal zowel empirisch als ontwerpgericht moeten zijn, zowel gericht op het begrijpen van bestaande problemen en het effect van geïmplementeerde oplossingen, als op het bedenken van nieuwe oplossingen. Nederland heeft traditioneel een sterke positie in onderzoek naar methoden en technieken voor informatiesysteemontwikkeling. Getuige het succes van het jaarlijkse door het NAF (Nederlands Architectuurforum - voor de digitale wereld) georganiseerde Landelijk Architectuurcongres is er in de praktijk behoefte aan effectieve kennisopbouw op dit gebied. En de werkgroepen van het NAF, waar praktijkmensen en wetenschappers onderwerpen als service-georiënteerde architectuur, performance en governance bediscussiëren, laten zien dat er mensen in zowel het bedrijfsleven als in onderzoeksinstellingen zijn die aan deze onderwerpen kunnen en willen werken. Maar er is meer langetermijnonderzoek nodig op academisch niveau. De bestudeerde problemen gaan niet vanzelf weg en effectieve oplossingen zullen voor een lange periode hun waarde bewijzen. Als er sprake is van een Nationale Onderzoeksagenda Informatica voor de komende vijf jaar, dan zal ICT-architectuur prominent op die agenda moeten staan. AUTEUR: Bestuur Nederlands Architectuurforum Het bestuur van het Nederlands Architectuurforum (www.naf.nl) bestaat uit de volgende leden: Harry Hendrickx (Capgemini), Jef van Leeuwen (Defensie Telematica Organisatie), Rob Kruijk (voorzitter; Hewlett Packard), Jeroen Versteeg (Sogeti) en Roel Wieringa (Universiteit Twente).